Verduistering paard en valsheid in geschrift door inbrengen van valse documenten in een gerechtelijke procedure

Rechtbank Rotterdam 26 juni 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:5092

De verdachte heeft willens en wetens een paard onder zich gehouden, terwijl zij wist dat zij gehouden was het paard af te geven aan aangeefster. De verdachte heeft over een langere periode het paard op voor aangeefster onbekende plekken gestald. Daarnaast heeft de verdachte bij een comparitie van partijen tussen de verdachte en aangeefster bij het gerechtshof in Den Haag onder overlegging van valse documenten voorgewend dat het paard was overleden en vervolgens was gecremeerd. De verdachte wilde hiermee afgifte van het paard aan aangeefster voorkomen.
 

Feit 1: paard

De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 1 en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. De verdachte heeft zich het paard naam paard (hierna ook: het paard) niet wederrechtelijk toegeëigend. Bij huurkoop gaat het eigendom pas over als alle maandtermijnen zijn voldaan en aangeefster was en is dan ook (nog) geen eigenaar van het paard. Aangeefster is nimmer eigenaar geworden van het paard en het paard behoorde haar niet toe. De verdachte kan dus niet veroordeeld worden voor verduistering.
 

Beoordeling

De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.

De verdachte en aangeefster hebben op 19 september 2010 een overeenkomst gesloten met betrekking tot het paard naam paard. Uit deze overeenkomst blijkt onder meer dat het paard door aangeefster zal worden gehuisvest. Het paard is op 19 september 2010 ook bij aangeefster gestald.

Bij vonnis van 15 augustus 2012 heeft de rechtbank Leeuwarden onder meer voor recht verklaard dat de overeenkomst tussen de verdachte en aangeefster was ontbonden en aangeefster geboden het paard en het paspoort aan de verdachte af te geven. Aangeefster heeft het paard op 26 augustus 2012 bij de verdachte teruggebracht.

Bij onherroepelijk arrest van 27 mei 2014 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van 15 augustus 2012 vernietigd en voor recht verklaard dat de rechtsverhouding tussen de verdachte en aangeefster met betrekking tot het paard naam paard huurkoop is, waarbij aangeefster het paard van de verdachte heeft gekocht voor de koopsom van €7.200 te betalen in 48 maandelijkse termijnen van €150, na voldoening waarvan aangeefster eigenaresse zal zijn van het paard. Het hof heeft onder meer de verdachte veroordeeld om het paard naam paard en het paardenpaspoort aan aangeefster terug te geven.

De verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij direct na de uitspraak van het hof al had besloten het paard niet terug te geven aan aangeefster. Van 2014 tot 2016 heeft het paard bij haar thuis in woonplaats verdachte gestaan en daarna heeft de verdachte het paard ondergebracht in plaats, alwaar het paard op 6 januari 2017 in een weiland is aangetroffen.

Op 8 september 2015 heeft de verdachte bij een comparitie van partijen tussen de verdachte en aangeefster bij het gerechtshof in Den Haag onder overlegging van valse documenten voorgewend dat het paard op 23 mei 2014 was overleden en vervolgens was gecremeerd.

De vraag die dient te worden beantwoord is of, zoals ten laste is gelegd, het paard toebehoorde aan aangeefster. Een zaak kan immers alleen worden verduisterd indien deze, zij het ook slechts gedeeltelijk, aan een ander toebehoort. Dit ‘toebehoren’ kan hetzelfde zijn als het civielrechtelijke eigendom, maar kan zich daarvan ook onderscheiden. De betekenis van het civielrechtelijke eigendomsbegrip is voor de uitleg van het strafrechtelijk begrip toebehoren dus niet doorslaggevend.

In deze zaak zijn de partijen als onderdeel van de huurkoop overeenkomst overeengekomen dat het paard bij aangeefster zou worden gehuisvest en heeft het gerechtshof op 27 mei 2014 de verdachte veroordeeld om het paard en het paardenpaspoort aan aangeefster te geven. Hiermee had aangeefster naar het oordeel van de rechtbank zoveel zeggenschap gekregen over het paard en het paardenpaspoort dat het daarmee aan haar is gaan toebehoren in de zin van artikel 321 Wetboek van Strafrecht.


Conclusie

Door te besluiten het paard niet aan aangeefster terug te geven, het paard op door haar gewenste plaatsen te stallen en – in strijd met de waarheid – voor te wenden dat het paard was overleden, is de verdachte als heer en meester over het paard gaan beschikken. De verdachte heeft dit gedaan in de ten laste gelegde periode (27 mei 2014 tot en met 6 januari 2017) waarin zij daartoe niet gerechtigd was nu het paard in die periode immers aan aangeefster toebehoorde. De verdachte heeft zich het paard dan ook wederrechtelijk toegeëigend.

Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verduistering van het paard en het paardenpaspoort.
 

Feit 2

Het ten laste gelegde onder 2 is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.


Bewezenverklaring

  • Feit 1: verduistering;
  • Feit 2: opzettelijk gebruik maken van een vals en of vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst.

 

Strafoplegging

  • Voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
  • Taakstraf van 120 uur

 

Lees hier de volledige uitspraak.

 


 

Print Friendly and PDF ^