Veroordeelde is in België veroordeeld tot betaling van 10 miljoen aan ontneming: Beroep op art. 27 Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie

Rechtbank Noord-Nederland 20 april 2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:1562

Op 12 september 2017 is namens veroordeelde bij akte beroep ingesteld tegen de op 24 juli 2017 genomen beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging van een op 2 december 2010 door het Hof van Beroep te Antwerpen (België) opgelegde beslissing tot confiscatie van een bedrag van € 10.000.000.
 

Motivering

Het beroep is ingesteld op grond van artikel 27 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC). In de aanvulling van de beroepsgronden is namens veroordeelde gesteld dat:

  • onduidelijk is of de naar Belgisch recht opgelegde verbeurdverklaring moet worden gezien als de Nederlandse maatregel tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en
  • veroordeelde het risico loopt dat hem in Nederland tot drie jaren lijfsdwang wordt opgelegd en dat dit een aanzienlijke verzwaring is vergeleken met executie in België.

Bij de behandeling van het beroep heeft de raadsman aangegeven dat er inmiddels duidelijkheid is verkregen over de hiervoor onder a) genoemde grond. De raadsman heeft daarbij verwezen naar een schriftelijke reactie van het openbaar ministerie. Uit deze reactie blijkt dat naar Belgisch recht verbeurdverklaring bij equivalent is opgelegd en dat dit gelijk kan worden gesteld met de Nederlandse ontnemingsmaatregel. De rechtbank begrijpt de raadsman zo dat hij dit verweer niet langer handhaaft.

De raadsman heeft de hiervoor onder b) genoemde beroepsgrond gehandhaafd.

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De rechtbank is van oordeel dat de (on)mogelijkheid van betaling van het opgelegde geldbedrag in dit stadium van de procedure geen rol speelt. Mocht de officier van justitie in het kader van het innen van het geldbedrag bepaalde dwangmiddelen inzetten dan kan de veroordeelde daartegen, op de bij de wet voorgeschreven wijze, opkomen.

De rechtbank is van oordeel dat er geen weigeringsgronden aanwezig zijn die de officier van justitie had moeten toepassen bij de beoordeling van het verzoek tot erkenning en tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde opgelegde beslissing tot confiscatie. De rechtbank is voorts van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid heeft kunnen afzien van het gebruikmaken van een facultatieve weigeringsgrond en in redelijkheid tot haar beslissing tot erkenning heeft kunnen komen. De rechtbank zal dan ook het beroep ongegrond verklaren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

 

 


Print Friendly and PDF ^