Veroordeling bedrijfsleider voor milieuovertredingen, begaan door een rechtspersoon
/Rechtbank Zeeland-West-Brabant 13 november 2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:8639
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde. Daartoe is het volgende aangevoerd.
Door verbalisant verbalisant 1 is een aantal processen-verbaal opgesteld die naar de opvatting van de verdediging ongeloofwaardig en onbetrouwbaar zijn. Bij herhaling heeft deze verbalisant gerelateerd dat monsternemer naam 1 verklaringen ten overstaan van hem heeft afgelegd. Een aantal van deze geverbaliseerde verklaringen kan door naam 1 niet naar waarheid zijn afgelegd. Onderzoek naar de juistheid van de processen-verbaal is niet meer mogelijk omdat aantekeningen van verbalisant 1, zo deze al hebben bestaan, niet meer beschikbaar zijn omdat deze vernietigd zouden zijn bij een verhuizing van het Waterschap Brabantse Delta. De verdediging typeert het als verrassend dat verbalisant 1 zijn aantekeningen heeft ondergebracht in de administratie van het Waterschap nu hij geen bevoegdheid had deze aantekeningen in te brengen in die administratie. Hiermee heeft verbalisant 1 naar de mening van de verdediging gehandeld in strijd met de plicht tot geheimhouding. Het verdwijnen van deze aantekeningen dient geheel voor risico van het openbaar ministerie te komen.
Uit verklaringen van de verbalisanten verbalisant 2 en verbalisant 3 blijkt, naar de mening van de verdediging, van een werkwijze die allerminst een waarborg voor de waarheid van de inhoud van een proces-verbaal tot doel had. Die werkwijze bevorderde structureel vormverzuim doordat verbalisanten processen-verbaal ondertekenden die zij niet persoonlijk hadden opgemaakt, op tijdstippen die werden bepaald door de dossiervormer en die niet overeenstemden met het in het proces-verbaal vermelde tijdstip van ondertekening. Gelet op deze werkwijze is er tevens ernstige reden te twijfelen aan de overige zich in het dossier bevindende processen-verbaal die door meerdere verbalisanten zijn ondertekend.
Tevens is aangevoerd dat processen-verbaal niet ten spoedigste zijn opgesteld, hetgeen strijd oplevert met artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering.
Verder is aangevoerd dat in het blad “Handhaving” een publicatie is geschreven over de bedrijfsactiviteiten van bedrijf 1 Beheer BV (hierna: bedrijf 1). Door het hoofd van het Milieuteam, door verbalisant 1 en door een operationeel chef van onderzoek is informatie over het politieonderzoek verstrekt. Die informatie bestond uit strafvorderlijke gegevens. Hierdoor is gehandeld in strijd met de geheimhoudingsplicht waardoor deze opsporingsambtenaren onrechtmatig hebben gehandeld.
Samenvattend is aangevoerd dat verdachte door dit alles rechtstreeks en op onherstelbare wijze in zijn belangen is geschaad. Het gaat om een opeenstapeling van verzuimen en onzorgvuldig handelen waardoor de waarheidsvinding in het geding is gekomen. Er is niet alleen sprake van handelen in strijd met de wet maar ook van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Verzocht is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie het volgende.
Voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is volgens vaste jurisprudentie slechts plaats, indien het opsporingsonderzoek of in het daaraan voorafgaande onderzoek sprake is geweest van ernstige inbreuken op beginselen van de behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
Bij de verdediging bestaat twijfel aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de door verbalisant 1 opgemaakte processen-verbaal. De rechtbank deelt die twijfel niet.
Vastgesteld kan worden dat het onderzoek Ibiza een zeer omvangrijk onderzoek is geweest waarbij een groot aantal opsporingsfunctionarissen betrokken is geweest. Het onderzoek heeft bijna twee jaar in beslag genomen. Een groot aantal processen-verbaal in dit onderzoek is opgemaakt en vastgesteld door verbalisant 1. verbalisant 1 is in dienst bij Waterschap Brabantse Delta. Tevens is hij buitengewoon opsporingsambtenaar. De processen-verbaal heeft hij op ambtsbelofte opgemaakt.
Aan de verdediging kan worden toegegeven dat niet altijd even inzichtelijk is hoe verklaringen, van onder meer monsternemer naam 1, tot stand zijn gekomen, echter de rechtbank ziet hierin geen reden tot twijfel aan de inhoud van de door hem op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal.
verbalisant 1 heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij zijn processen-verbaal opmaakt aan de hand van door hem gemaakte aantekeningen. Ongelukkig is de omstandigheid dat de aantekeningen van verbalisant 1 zijn verloren gegaan bij een verhuizing van Waterschap Brabantse Delta. Die aantekeningen had hij opgeslagen in de administratie van genoemd Waterschap, zijnde de werkgever van verbalisant 1. Wat hier ook van zij, hij heeft door het opnemen van de aantekeningen in de administratie van zijn werkgever naar het oordeel van de rechtbank niet gehandeld in strijd met zijn plicht tot geheimhouding. Ook is de verdachte door het opnemen van de aantekeningen in de administratie van het waterschap niet in zijn belangen geschaad. Het is uiteindelijk het proces-verbaal van de opsporingsambtenaar waarin waarnemingen en bevindingen zijn gerelateerd.
Ter compensatie van het verloren zijn gegaan van die aantekeningen is de verdediging de mogelijkheid geboden opsporingsfunctionarissen, waaronder verbalisant 1 zelf, te laten horen door de rechter-commissaris. Van die gelegenheid is ook gebruik gemaakt. Uitvoerig hebben zowel verbalisant 1 als naam 1 ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard hoe de processen-verbaal tot stand zijn gekomen. Ook is uitvoerig verklaard over de wijze van monsterneming door naam 1 in aanwezigheid van verbalisant 1. Uit de diverse verklaringen kan zeker niet vastgesteld worden dat hetgeen verbalisant 1 heeft gerelateerd in zijn processen-verbaal met betrekking tot zijn waarnemingen en bevindingen onjuist of onvolledig is geweest. Overigens heeft de verdediging, anders dan met betrekking tot hetgeen naam 1 al dan niet over de monsternemingen ten overstaan van verbalisant 1 zou hebben verklaard, ook niet aangegeven welke gerelateerde bevindingen of waarnemingen van verbalisant 1 niet zouden kloppen en waarom dat dit het geval zou zijn. Daarvan is de rechtbank overigens ook niet gebleken.
De rechtbank heeft voorts geen redenen te twijfelen aan de verklaring van verbalisant 1 met betrekking tot het kwijtraken van zijn aantekeningen.
De rechtbank laat het dan ook bij de enkele constatering dat niet altijd even inzichtelijk is gemaakt hoe processen-verbaal tot stand zijn gekomen.
Met betrekking tot hetgeen is aangevoerd ten aanzien van de processen-verbaal van de verbalisanten verbalisant 2 en verbalisant 3 overweegt de rechtbank dat enkel ten aanzien van één proces-verbaal, zijnde het proces-verbaal waarin de verklaring van de heer naam 2 is gerelateerd, is komen vast te staan dat de conceptversie niet volledig overeenkomt met de definitieve versie. De rechtbank merkt hieromtrent op dat sprake is van een incident dat zeker niet duidt op een werkwijze die structureel vormverzuim met zich mee heeft gebracht. Van structureel vormverzuim bij processen-verbaal die zijn opgemaakt door meerdere verbalisanten tezamen, is ook niet gebleken. Overigens merkt de rechtbank hierover nog op dat het proces-verbaal van verhoor van de heer naam 2 niet gebezigd wordt voor het bewijs.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat vastgesteld kan worden dat processen-verbaal niet steeds ten spoedigste zijn opgemaakt. Dit is ongewenst.
Ingevolge het bepaalde in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering dienen ambtenaren ten spoedigste proces-verbaal op te maken van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden. In genoemd artikel is geen termijn gesteld waarbinnen het proces-verbaal uiterlijk moet zijn opgemaakt. Of een proces-verbaal ten spoedigste is opgemaakt hangt af van de omstandigheden van het geval. Zoals hiervoor al vastgesteld, is sprake geweest van een omvangrijk onderzoek. Dit brengt met zich mee dat verbalisanten niet altijd in de gelegenheid zijn geweest ten spoedigste proces-verbaal op te maken van hun bevindingen. Al eerder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de omstandigheid dat een proces-verbaal niet ten spoedigste is opgemaakt, de rechter niet belet het als bewijsmiddel te bezigen. Aan de rechter die oordeelt over de feiten, en mitsdien over de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal, is overgelaten of hij aanleiding vindt zodanig proces-verbaal niet voor het bewijs te bezigen. De rechtbank is van oordeel dat het niet ten spoedigste opmaken van een proces-verbaal niet de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie raakt, temeer nu er ook geen indicatie is dat de inhoud van de processen-verbaal, door tijdsverloop, onjuist is.
De rechtbank laat het dan ook ten aanzien van de ontvankelijkheid bij de constatering dat processen-verbaal niet steeds ten spoedigste zijn opgemaakt.
In februari 2009 heeft in het blad “Handhaving” een publicatie gestaan over bedrijf 1 (Handhaving, 25e jaargang, februari 2009). In deze publicatie hebben de opsporingsambtenaren verbalisant 1 en verbalisant 4 zich uitgelaten over illegale grondstromen en lozingen van afvalwater op een sloot door bedrijf 1. bedrijf 1 en verdachte 2 Recycling Centrale zijn daarbij met naam genoemd. “Handhaving” is een tijdschrift voor uitvoerders en handhavers op het gebied van ruimte, wonen en milieu, bestemd voor een kleiner publiek, echter wel een openbare bron. In het artikel wordt bedrijf 1 op een negatieve wijze neergezet. De rechtbank is van oordeel dat het ongepast en ongewenst is dat opsporingsfunctionarissen zich op een dergelijke wijze uitlaten over personen/bedrijven terwijl hun zaak nog onder de rechter is en nog niet onherroepelijk is beslist.
De rechtbank is echter van oordeel dat dit niet de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie raakt. Wel zal de rechtbank hierbij rekening houden bij de bepaling van de strafmaat.
Van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, zoals aangevoerd door de verdediging, is de rechtbank niet gebleken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie in redelijkheid tot vervolging kon overgaan en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
Overwegingen rechtbank ten laste gelegde feiten
Verdachte heeft zich in een periode van ruim anderhalf jaar schuldig gemaakt aan het feitelijk leidinggeven aan verboden gedragingen ten aanzien van diverse milieuovertredingen. Nadat bedrijf 1 geen afvalwater meer mocht lozen heeft zij zich op een andere wijze ontdaan van dat water. Verontreinigd water werd uitgesproeid over het terrein en in de onbeschermde bodem gebracht. De werkwijze van bedrijf 1 heeft nadelige gevolgen voor het milieu, immers door het in de bodem brengen van verontreinigd afvalwater wordt ook de bodem verontreinigd. bedrijf 1 had zich op een andere wijze moeten ontdoen van dit water, bijvoorbeeld door het te laten afvoeren naar een derde. Hiermee heeft zij zich ook schuldig gemaakt aan oneerlijke concurrentie, immers aan het afvoeren van het water zijn kosten verbonden; ook de concurrent heeft deze kosten. Stelselmatig werd de dreiging van toepassing van bestuursdwang genegeerd, vele malen is het water op milieuonvriendelijke wijze afgevoerd. Voor deze gedragingen dient verdachte als feitelijk leidinggever mede verantwoordelijk te worden gehouden. Wel houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat het uiteindelijk de bestuurders van bedrijf 1 zijn geweest die het beleid hebben bepaald. Verdachte heeft weliswaar feitelijk leiding gegeven aan de verboden gedragingen, echter ook hij stond hiërarchisch gezien onder de eindverantwoordelijke(n) van bedrijf 1.
Bewezenverklaring
feit 1: overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen;
feit 2: overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen;
feit 3 primair: overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens artikel 6 van de Wet bodembescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen;
Strafoplegging
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 180 uren.
Lees hier de volledige uitspraak.