Veroordeling bouwbedrijf wegens overtreding van artikel 32 Arbeidsomstandighedenwet

Rechtbank Amsterdam 19 februari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:1464

Feiten

Op 15 juni 2011 vond een ongeval plaats tijdens bouwwerkzaamheden op een bouwplaats op en in het gebouw A aan het adres 2 te Amsterdam. Het slachtoffer, slachtoffer, zakte door een op een dak gelegen lichtkoepel en viel meters naar beneden op een ondergelegen betonnen vloer. Hij liep daarbij ernstige verwondingen op, waaraan hij enkele dagen later in het ziekenhuis overleed.

Verdenking

Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij op of omstreeks 15 juni 2011 te Amsterdam, althans in Nederland, als werkgever (als bedoeld in artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet), al dan niet opzettelijk handelingen heeft nagelaten in strijd met voornoemde wet en/of de daarop berustende bepalingen, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar en/of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemer(s) ontstond en/of te verwachten was, immers heeft zij toen en aldaar door slachtoffer en/of een of meer andere werknemer(s) arbeid (het verplaatsen van stalen vloerplaten) op het dak (van een pand gelegen aan het adres 2), waarbij valgevaar bestond (het dak bevond zich circa 6,5 meter, in elk geval meer dan 2,5 meter boven een onderliggende vloer en/of bevatte een of meer koepelsparing(en)), laten verrichten, terwijl zij, al dan niet opzettelijk, in strijd met

  • artikel 3.16 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet op dat dak geen veilige steiger en/of stelling en/of bordes en/of werkvloer had aangebracht en/of het valgevaar was tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken en/of leuningen en/of andere dergelijke voorzieningen op dat dak en/of bij die koepelsparing(en), en/of
  • artikel 3.16 lid 5 van de Arbeidsomstandighedenwet (onder die koepelsparing(en)) geen voldoende sterke en/of voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en/of wijze aangebracht en/of werden door die werknemer(s) geen doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte gebruikt en/of andere technische middelen toegepast die ten minste een zelfde mate van beveiliging geven;

Artikel 32 Arbeidsomstandighedenwet

Artikel 3.16 lid 1 en 5 Arbeidsomstandighedenbesluit

Artikel 1, 2 en 6 Wet op de Economische Delicten

Situatie ter plaatse

Het bouwwerk werd uitgevoerd door verdacht Bouwbedrijf, dat ter plaatse werkzaamheden liet verrichten door eigen en ingeleend personeel, onder wie slachtoffer. Verdacht Bouwbedrijf gold daarmee als werkgever van dat personeel als bedoeld in artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet.

In het door gevels ingesloten dak waarop het ongeval plaatsvond, bevonden zich zestien lichtkoepels van plexiglas. De geschatte hoogte tussen het dak met daarin de koepels en de onderliggende betonnen vloer was ongeveer 6 à 7 meter. Het plexiglas van de koepels was, kennelijk als gevolg van weersinvloeden, broos geworden.

Op de lichtkoepels waren door de fabrikant stickers met pictogrammen aangebracht die aanduidden dat de koepels niet mandragend waren. Deze waarschuwing was duidelijk leesbaar, ook al waren door blootstelling aan de weersinvloeden de stickers verweerd en ten dele nog slechts gedeeltelijk aanwezig.

De eerdergenoemde lichtkoepels waren, op één koepel na, op geen enkele wijze tegen valgevaar beveiligd, ook de hierna te noemen koepel niet.

De val van slachtoffer vond plaats toen hij bij het verplaatsen van stalen vloerplaten, terwijl hij achterwaarts liep, op het plexiglas van een lichtkoepel stapte en daar doorheen zakte.

Risico-inventarisatie

In het dossier is als bijlage twee bij het door de Arbeidsinspectie opgestelde proces-verbaal naar aanleiding van het ongeval een “Veiligheid en Gezondheidsplan uitvoeringsfase” voor het onderhavige bouwproject gevoegd. Dit plan is afkomstig van verdacht Bouwbedrijf. In hoofdstuk 6, getiteld “Project Risico Inventarisatie en Evaluatie”, staan verschillende risico’s vermeld voor de gezondheid of veiligheid van het personeel bij de uitvoering van de werkzaamheden met daarbij de daartegen te nemen maatregelen, maar niet is aangekruist welke van die risico’s voorzienbaar werden geacht en welke van de genoemde maatregelen zouden moeten worden genomen om verwezenlijking van die risico’s te voorkomen.

In paragraaf 6.7.2 van dit plan, die ziet op het werken op platte daken, is onder meer het risico van het vallen in daksparingen die niet zijn beveiligd opgenomen. Als eventuele beveiligingsmaatregelen worden daarbij genoemd:

  • tijdelijke afdekking;
  • vangnetten onder de sparing;
  • tijdelijke leuningen rondom.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft gevorderd dat het ten laste gelegde feit bewezen wordt verklaard. Ter voorkoming van het op de bouwplaats bestaande levensgevaarlijke valgevaar, waar de werkgever van op de hoogte was, heeft de werkgever geen voorzieningen getroffen, waartoe hij wel verplicht was.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevaar dat een werknemer door een lichtkoepel zou vallen niet reëel was en daarmee niet voorzienbaar, omdat niet voorzienbaar was dat een medewerker met het volle gewicht op een lichtkoepel zou gaan staan, nu die lichtkoepel dat gewicht niet kon dragen. De kans dat een medewerker zou struikelen was vanzelfsprekend wel aanwezig, maar het risico dat een werknemer daarbij door een koepel heen zou vallen was niet reëel. Het valgevaar ter plaatse was daarmee niet reëel, om welke reden de Arbo-coördinator van verdacht Bouwbedrijf deze lichtkoepels niet heeft opgenomen in de risico-inventarisatie. Het is onjuist om de lichtkoepels aan te merken als “daksparingen”, zoals genoemd in paragraaf 6.7.2 van het Veiligheids- en Gezondheidsplan uitvoeringsfase.

Voorwaardelijk opzet impliceert voorzienbaarheid. Bij gebrek aan een voorzienbaar valgevaar was geen sprake van voorwaardelijk opzet, zodat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.

Het oordeel van de rechtbank

Valgevaar

Op het dak waren verschillende lichtkoepels aanwezig die niet-mandragend waren. Op het dak, waar de lichtkoepels zich bevonden, moesten werknemers werkzaamheden verrichten. Daardoor bestond het risico dat een werknemer door een van de lichtkoepels zou vallen. Doordat de hoogte tussen het dak en de onderliggende vloer tussen de 6 en 7 meter was, leverde dat valgevaar tevens levensgevaar op.

De verdediging heeft het voorgaande niet betwist, maar zij heeft betoogd dat dit valgevaar niet reëel en voorzienbaar was, omdat tevens voor de werknemers – vanwege dit gevaar – evident moest zijn dat zij niet op de lichtkoepels moesten gaan staan. Verdachte heeft ter zitting verder verklaard dat het risico dat iemand door een lichtkoepel zou vallen niet is onderkend.

De rechtbank verwerpt dit verweer.

De veiligheid op een arbeidsplaats moet zijn gewaarborgd, ongeacht het handelen en de eigen verantwoordelijkheid van werknemers. Werknemers moeten zich daar immers veilig kunnen bewegen om hun werkzaamheden te kunnen verrichten zonder daarbij hun aandacht op de werkomgeving in plaats van op hun werkzaamheden te moeten vestigen. Het is de plicht van de werkgever om hen van op de bouwplaats aanwezige risico’s, zoals in dit geval het valgevaar, te vrijwaren. Die zorgplicht houdt mede in dat de werkgever zijn werknemers moet beschermen tegen eigen fouten of onvoorzichtigheden.

Op het dak was het valgevaar temeer reëel omdat de ruimte tussen de verschillende koepels en daarmee de bewegingsruimte voor de werknemers beperkt was, zoals blijkt uit de foto’s op de eerste pagina van bijlage een van het genoemde proces-verbaal. Daar komt nog bij dat één van de werkzaamheden die ter plaatse moesten worden verricht, het dragen van lange zware stalen vloerplaten over het dak was. Zulk werk is fysiek veeleisend, hetgeen de werknemers belemmert in hun bewegingen en beperkt in hun aandacht voor de omgeving waardoor de kans op ongelukken wordt vergroot.

Wetenschap bij verdachte

Verdachte moet naar het oordeel van de rechtbank de aanwezigheid van dit gevaar redelijkerwijs hebben onderkend omdat dit gevaar in dit geval evident aanwezig was. Zoals uit het voorgaande blijkt, was de bewegingsruimte op het dak beperkt en was tenminste één van de koepels voorzien van een sticker met de waarschuwing dat daarop niet mocht worden gelopen. Een enkele blik voorafgaande aan de uitvoering van de werkzaamheden, moet dan ook voldoende zijn geweest om het gevaar te signaleren. Daarbij komt nog dat in het meergenoemde Veiligheid en Gezondheidsplan het gevaar op vallen in de door de koepels afgesloten daksparingen was vermeld en de tegen dat gevaar te nemen maatregelen stonden genoemd. In het plan hadden dan ook het gevaar en de daartegen te nemen maatregelen kunnen en moeten zijn aangekruist. De rechtbank acht aannemelijk dat met de term daksparing zoals gebezigd in het plan tevens werd gedoeld op een daksparing die wordt afgedekt door een niet mandragende lichtkoepel omdat uit veiligheidsoogpunt de aanwezigheid van een dergelijke afdekking geen verschil maakt.

Ook als dat anders zou zijn, baat dat de werkgever niet omdat blijkens de verklaringen van persoon 1 en 2 die met slachtoffer de stalen vloerplaten hebben verplaatst, de uitvoerder van verdacht Bouwbedrijf zo niet voorafgaande aan dan in elk geval tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden het gevaar van vallen door de koepels daadwerkelijk heeft onderkend.

Conclusie rechtbank

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verdachte bewust en daarmee opzettelijk heeft nagelaten om - kort gezegd - voor de lichtkoepels op het dak de ingevolge artikel 3.16 van het Arbo-besluit voorgeschreven voorzorgsmaatregelen te nemen, terwijl zij redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar ontstond en ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers te verwachten was. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde in de opzettelijke variant bewezen.

Strafoplegging

De rechtbank veroordeelt verdachte tot een geldboete ter hoogte van € 30.000.

Verdachte droeg als werkgever de verantwoordelijkheid voor de veiligheid en het welzijn van haar werknemers op het werk. Uit dien hoofde was zij verplicht om maatregelen tegen op de arbeidslocatie aanwezige gevaren te nemen. Dat heeft verdachte nagelaten. Daardoor kon het noodlottige ongeval gebeuren. Het voorgaande rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan, temeer omdat de rechtbank de indruk heeft gekregen dat verdachte nog steeds niet inziet dat zij een bijzondere zorgplicht heeft tegenover haar personeel om hen voor ongevallen te behoeden ook al zouden die ongevallen mede het gevolg kunnen zijn van een mindere mate van oplettendheid van haar personeel. Die indruk is gewekt doordat de vertegenwoordiger van verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hijzelf niet op de lichtkoepel zou zijn gaan staan en dat zijn bedrijf met de kennis van nu maatregelen had behoren te nemen.

Ten nadele van verdachte weegt de rechtbank voorts mee dat verdachte blijkens het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie in een periode van 5 jaar voor het ongeval reeds eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld en een transactie is aangegaan. Daaruit heeft verdachte kennelijk voordat zij aan het werk aan het gebouw A begon, onvoldoende lering getrokken.

De rechtbank ziet daarin nu wel enige verandering. Uit de door de raadsvrouw overgelegde stukken lijkt binnen het bedrijf van verdachte een sterker bewustzijn te zijn ontstaan om bedrijfsongevallen te voorkomen. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte haar financiële verantwoordelijkheid tegenover de nabestaanden heeft genomen, zij het – vooralsnog – niet zonder voorbehoud zoals de raadsvrouw heeft betoogd.

 

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^