Veroordeling bouwmaterialenfabrikant: het bedrijf is als werkgever ernstig tekort geschoten in het treffen van veiligheidsvoorzieningen. Dat heeft tot twee fatale ongelukken geleid.
/Rechtbank Overijssel 20 maart 2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:1405 De rechtbank Overijssel veroordeelt een bouwmaterialenfabrikant uit Goor tot een boete van 200.000 euro, waarvan 100.000 euro voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Het bedrijf is als werkgever ernstig te kort geschoten in haar verantwoordelijkheden op het gebied van het treffen van veiligheidsvoorzieningen voor haar werknemers.
Feiten
Op zowel 8 april 2013, als op 22 januari 2014, heeft er een ernstig bedrijfsongeval plaatsgevonden bij een bedrijf gevestigd te Goor. Bij het ongeval op 8 april 2013 is de werknemer (slachtoffer 1) om het leven gekomen en bij het ongeval op 22 januari 2014 een andere werknemer (slachtoffer 2).
Beide werknemers hebben ten tijde van het hen overkomen ongeval werkzaamheden verricht op een arbeidsplaats, te weten de ruimte waar golfplaten worden vervaardigd. Dit arbeidsmiddel, te weten de machinelijn genaamd G4, was op het moment waarop die werknemers zich bij die machinelijn bevonden, niet uitgeschakeld en/of drukloos of spanningloos gemaakt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, wat betreft beide feiten, het bedrijf wist dat, door het niet afschermen van de beveiligde delen en door de hekken niet te voorzien van een eindschakelaar gekoppeld aan het noodcircuit, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van medewerker(s) was te verwachten. Bovendien heeft het bedrijf nagelaten afdoende veiligheidsmaatregelen te treffen, ter waarborging van het druk- en spanningloos aan het arbeidsmiddel kunnen werken.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, wat betreft het ongeval op 8 april 2013, het niet anders lijkt te kunnen zijn gegaan dan dat, in strijd met de voorschriften, de machine door de werknemer niet tijdig was uitgeschakeld c.q. drukloos of spanningloos was gemaakt.
Wat betreft het ongeval op 22 januari 2014 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het niet anders lijkt te kunnen zijn geweest dan dat de werknemer, in strijd met de voorschriften, de machinelijn (opnieuw) betrad, terwijl de werknemer die de machine weer aanzette meende dat slachtoffer 2 de machinelijn inmiddels had verlaten.
De verdediging is van oordeel dat niet blijkt, dat het bedrijf de samenloop van menselijke factoren, zoals in de pleitnota is weergegeven, had voorzien c.q. had moeten voorzien.
Bedrijf] dient te worden vrijgesproken, van zowel het opzettelijk handelen, als de niet- opzettelijke variant, aangezien niet is gebleken dat het bedrijf wist of redelijkerwijs had moeten weten dat levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van werknemers ontstond of te verwachten was. Indien conform de voorschriften zou zijn gehandeld, hadden de ongevallen niet kunnen gebeuren. Het bedrijf brengt de geldende voorschriften door middel van voorlichting, cursussen en trainingen met enige regelmaat onder de aandacht van de werknemers.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1 en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
De rechtbank hecht er aan op te merken dat haar oordeel dat het bedrijf zich heeft schuldig gemaakt aan opzettelijke nalatigheid, moet worden opgevat in de betekenis van het “willens en wetens aanvaarden van een niet te verwaarlozen kans” dat zich aan de bewuste machinelijn G4 een ongeval, met mogelijk ernstige gevolgen, zou kunnen voordoen. Al in 2009 immers zijn, in de door het bedrijf opgestelde Risico-Inventarisatie- en Evaluatie (RI&E) de risico’s onderkend, waarbij met de hoogste risicofactor (1) werd aangegeven dat uiterlijk in 2010 maatregelen dienden te worden genomen. Die maatregelen zijn in beide gevallen achterwege gebleven, terwijl na de beide dramatische ongevallen, bleek dat afdoende maatregelen in betrekkelijk korte tijd konden worden gerealiseerd. Dat zich in de dertig jaar voorafgaande aan het eerste dodelijke ongeval geen ernstig ongeval heeft voorgedaan, verklaart wellicht dat het bedrijf prioriteit gaf aan andere risicovolle arbeidssituaties in de onderneming, maar doet uit de aard van de zaak niets af aan de door haar zelf in 2009 geconstateerde risico’s die met de hoogste prioriteit dienden te worden aangepakt. Aldus heeft het bedrijf willens en wetens, dat wil zeggen, terwijl zij zich bewust was van de aanwezige risico’s en gevaren, onvoldoende maatregelen getroffen om die risico’s tot aanvaardbare proporties terug te dringen. Het enkel voorlichten, instrueren en trainen van medewerkers is dan niet afdoende, hetgeen blijkt uit de beide uiterst betreurenswaardige ongevallen.
Bewezenverklaring
Feit 1 en 2: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, terwijl het feit opzettelijk is begaan en is begaan door een rechtspersoon.
Strafoplegging
De rechtbank veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 200.000, waarvan € 100.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De rechtbank legt een aanmerkelijk hogere straf op dan geëist. Dat na het ongeval van het eerste slachtoffer, niet ook de andere platenzuiger afdoende werd beveiligd, waardoor ook het ongeval met het tweede slachtoffer kon gebeuren, valt het Goorse bedrijf te verwijten en is voor de rechtbank aanleiding een aanmerkelijk hogere straf op te leggen dan door de officier van justitie is voorgesteld. Met name acht de rechtbank het van belang dat in de op te leggen straf ook een waarschuwing voor de toekomst gelegen is.
Het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen boete zal conform de eis van de officier van justitie zijn, maar de rechtbank zal eenzelfde bedrag voorwaardelijk opleggen, teneinde het bedrijf ook langs die weg te doordringen van het belang om noodzakelijk geachte veiligheidsmaatregelen niet alleen te signaleren, maar ook daadwerkelijk op de kortst mogelijke termijn te realiseren.
Lees hier de volledige uitspraak.