Veroordeling directeur voor feitelijk leiding geven aan diverse bedrijven, afvalstoffeninrichting zonder de daartoe vereiste vergunning, bodemverontreiniging, geen rechtsdwaling

Rechtbank ‘s-Hertogenbosch 9 juli 2012, LJN BX0815

Aan verdachte is o.a. ten laste gelegd dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het door:
Feit 1 subsidiair: Bedrijf 1 t/m 4 zonder een daartoe verleende vergunning een afvalstoffeninrichting in werking hebben, art. 8.1 lid 2 Wet milieubeheer.
Feit 2: Bedrijf 1 t/m 4 op een perceel opzettelijk handelingen op of in de bodem verrichten. Zij hebben carbon black op het perceel  opgeslagen/verpakt/vervoerd/verwerkt waardoor zij de bodem van het perceel hebben vervuild. Vervolgens is de carbon black daar blijven liggen waardoor het in de bodem kon raken, art. 13 Wet bodembescherming.
Feit 3: Bedrijf 1, 2, 3, 16 en 5 op een perceel opzettelijk handelingen op of in de bodem verrichten. Immers is carbon black op zodanige wijze opgeslagen/omverpakt/vervoerd/verwerkt dat de bodem hiermee werd vervuild en is de carbon black daar vervolgens blijven liggen, waardoor het in de bodem kon raken, art. 13 Wet bodembescherming.
Feit 4: Bedrijf 1 t/m 3, 16 en 5 in één of meer loodsen, zonder daartoe verleende vergunning, een afvalstoffeninrichting in werking hebben, art. 8.1 lid 2 Wet milieubeheer.
Ontvankelijkheid van de OvJ

De raadsman heeft bepleit dat de OvJ niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, doordat door de vervolging van verdachte de beginselen van behoorlijke procesorde zijn geschonden. De raadsman baseert zich op de volgende feiten en omstandigheden:

a) De politie heeft een persbericht over de zaak naar buiten gebracht onder de kop “Politie houdt man aan voor onjuist opslaan kankerverwekkende stoffen”. Deze kop en de inhoud van het bericht zijn onjuist en tendentieus. Door de publiciteit was verdachte door de media al veroordeeld voordat de rechtbank over de zaak heeft geoordeeld.

b) Mogelijk andere personen of bedrijven die bij de aan verdachte ten laste gelegde feiten waren betrokken, zijn niet vervolgd. De keuze van de OvJ verdachte wel te vervolgen is willekeurig en disproportioneel.

c) In 2007 heeft de politie in de loods carbon black aangetroffen. Verdachte is toen opgedragen dit te verwijderen en hij is voor het bezit ervan niet vervolgd. Daarui heeft verdachte de conclusie getrokken dat het strafrechtelijk onderzoek zich niet meer op die partij carbon black zou richten. Verdachte wordt nu echter vervolgd voor het bezit van die partij.
Oordeel van de rechtbank

a) Het gebruik van de woorden 'kankerverwekkend' en 'gevaarlijk' zonder dat dit wordt ondersteund door de conclusies van het NFI, levert in de gegeven omstandigheden - de stof is volgens het NFI wel mogelijk kankerverwekkend - geen zodanige schending van de beginselen van behoorlijke procesorde op dat dit de niet ontvankelijkheid van de officier van justitie tot gevolg moet hebben.

b) Het enkele feit dat verdachte wel is vervolgd en dat andere betrokken bedrijven of personen niet zijn vervolgd, brengt nog niet zonder meer mee dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Feiten of omstandigheden die zouden leiden tot het oordeel dat het gelijkheidsbeginsel in deze zaak is geschonden, zijn niet aannemelijk geworden.

c) Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat van de partij carbon black die is aangetroffen, in 2007 al bekend was dat die partij daar stond. In 2007 is besloten verdachte daarvoor niet strafrechtelijk te vervolgen, maar om de bestuursrechtelijke weg te volgen. Een van de doelstellingen daarbij was dat de aangetroffen hoeveelheid carbon black, met inachtneming van de geldende regelgeving, zou worden afgevoerd. Deze doelstelling heeft verdachte echter niet gerealiseerd en daarom heeft de officier van justitie besloten verdachte alsnog te volgen toen de partij carbon black in 2010 wederom werd aangetroffen. Aan de beslissing, genomen in 2007 om verdachte niet strafrechtelijk te vervolgen, kon en mocht verdachte niet het vertrouwen ontlenen dat hij niet zou worden vervolgd als zou worden geconstateerd dat hij de partij carbon black niet op de voorgeschreven wijze had afgevoerd.

Gelet hierop verwerpt de rechtbank het door de raadsman gevoerde verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie.
Beoordeling van de zaak
Feit 1 en 4: Afvalstof
Namens verdachte is aangevoerd dat de aangetroffen carbon black geen afvalstof is. De rechtbank interpreteert de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie als volgt:

Het begrip afvalstoffen moet niet zo beperkt worden opgevat dat daaronder niet de stoffen vallen die voor hergebruik geschikt zijn. De enkele omstandigheid dat stoffen waarvan afstand wordt gedaan nog commerciële waarde hebben, betekent niet dat die stoffen niet als afvalstoffen kunnen worden beschouwd. Het toepassingsgebied van het begrip afvalstof hangt samen met de betekenis van de term zich ontdoen. Het zwaartepunt ligt bij de intentie en de gedragingen van de houder van de stoffen die daarvan afstand doet. Een aanknopingspunt kan zijn of en zo ja welke vergoeding de ontvanger voor de desbetreffende stoffen betaalt.
De rechtbank komt derhalve tot de conclusie dat de carbon black die werd aangetroffen een afvalstof is. Zelfs indien de carbon black als een bijproduct moet worden beschouwd, gaat het om een afvalstof, nu bedrijf 14 zich ervan heeft ontdaan en de handelswaarde ervan zich niet laat vergelijken met die van het hoofdproduct.

Gelet op de bewijsmiddelen is het verdachte zelf geweest die de beschikking heeft gekregen over de door getuige 2 achtergelaten carbon black en die over die partij(en) carbon black heeft beslist, daarbij gebruik makend van diverse van zijn vennootschappen. Aldus heeft verdachte feitelijk leiding gegeven aan de verboden gedraging.
Feit 2:
Nu in de inrichting op- en overslag van emballage plaatsvond valt het bodemrisico volgens de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten in categorie C (emissiescore 3-5). Men dient dan voorzieningen te treffen en maatregelen te nemen om het bodemrisico naar categorie A (emissiescore 1) terug te brengen. Volgens de NRB moet daarbij gedacht worden aan voorzieningen als ten minste een kerende vloer of opvangbak. Verder moet er algemene zorg zijn bij het morsen van stoffen en moeten er voldoende faciliteiten zijn om de gemorste stoffen op te ruimen. Van deze voorzieningen, zorg en faciliteiten is niet gebleken. De rechtbank acht feit 2 bewezen. 

Gelet op de bewijsmiddelen is het verdachte zelf geweest die de beschikking heeft gekregen over de door getuige 2 achtergelaten carbon black en die over die partij(en) carbon black heeft beslist, daarbij gebruik makend van diverse van zijn vennootschappen. Aldus heeft verdachte feitelijk leiding gegeven aan de verboden gedraging. 
Feit 3: vrijspraak
Uit de bewijsmiddelen is volgens de rechtbank niet gebleken dat voorzieningen en maatregelen als bedoeld in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten, die erop zijn gericht het bodemrisico naar categorie A terug te brengen, ontbraken. Het ten laste gelegde kan derhalve niet bewezen worden. 
Dwaling?
De raadsman van verdachte aangevoerd dat verdachte heeft gedwaald over de aard van de partij carbon black omdat verdachte op grond van de regelgeving in de veronderstelling verkeerde dat de partij carbon black normale handelswaar en geen afvalstof betrof waarvoor geen milieuvergunning nodig was. Hieruit concludeert de raadsman dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van de onder 1 en onder 4 bewezen verklaarde feiten wegens afwezigheid van alle schuld door rechtsdwaling.

Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat de partij carbon black afval was. Verdachte wist of had moeten weten dat voor de opslag van afvalstoffen van meer dan 35m3 een vergunning als bedoeld in art. 8.1 Wm nodig was en dat een dergelijke vergunning niet was afgegeven voor de inrichtingen. 

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen verwerpt de rechtbank het door de raadsman van verdachte gevoerde verweer. 
Print Friendly and PDF ^