Veroordeling eigenaar incassobureau
/Rechtbank Rotterdam 10 augustus 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:6362
De verdachte, eigenaar van een incassobureau, heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot verduistering van een geldbedrag toebehorende aan een cliënt, naam slachtoffer 1, alsook aan het hiertoe meermalen gebruikmaken van een vals vonnis van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam als ware dat vonnis echt en onvervalst.
Namens aangever naam aangever is verklaard dat naam slachtoffer 1 begin 2013 een bericht ontving van naam incassobureau . inhoudende dat bij vonnis van de rechtbank een vordering van naam slachtoffer 1 op naam bedrijf 2 voor een bedrag van ca. 12.500 euro was toegewezen. Getuige naam getuige 1 heeft verklaard dat verdachte eind januari 2013 op zijn kantoor een schriftelijk document van de uitspraak aan haar en naam slachtoffer 1 heeft getoond, waarbij een bedrag van ca. 12.000 was toegewezen. Vervolgens is gebleken dat terzake de vordering van naam slachtoffer 1 door naam bedrijf 2 , een bedrag van 19.600 euro, waarvan 18.100 euro aantoonbaar, aan naam incassobureau was betaald waarvan geen enkel bedrag was doorbetaald aan naam slachtoffer 1 .
Getuige naam getuige 2 heeft daarover aangegeven dat zij een aantal keer heeft gezien dat verdachte aangaf dat een debiteur nog niet betaald had, terwijl uit het bankafschrift bleek dat er wel betaald was.
Het betreffende vonnis is door naam slachtoffer 2 in de maand juli 2013 bij verdachte opgevraagd. Na ontvangst bleek dit hetzelfde schriftelijke document te zijn dat verdachte eind januari 2013 op zijn kantoor had getoond. naam aangever heeft, in zijn hoedanigheid van advocaat, dit vonnis onderzocht en vastgesteld dat het om een vals vonnis ging. Ook de rechtbank heeft kunnen vaststellen dat - het zich in het dossier bevindende - vonnis vals is. Volgens de medewerker van naam incassobureau , naam getuige 2 , loog verdachte klanten wel vaker voor over gerechtelijke procedures die in werkelijkheid niet liepen.
Verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
Vorderingen benadeelde partijen
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: naam benadeelde 1 , wonende te adres benadeelde 1, woonplaats benadeelde 1, gemachtigde mr. naam gemachtigde , advocaat te Vlaardingen, ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 6.675,72 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.500 aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: naam benadeelde 2, wonende te adres benadeelde 2, woonplaats benadeelde 2, ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 500 aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot immateriële schadevergoeding van naam benadeelde 1 tot een bedrag van € 500 toe te wijzen, naam benadeelde 1 voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering en de vordering van naam benadeelde 2 toe te wijzen. De officier van justitie heeft de oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht gevorderd.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de vorderingen onvoldoende concreet onderbouwd, waardoor de behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partijen zullen daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Lees hier de volledige uitspraak.