Veroordeling feitelijk leidinggeven aan doen van onjuiste aangiften omzetbelasting. Rb gaat bij strafoplegging uit van het totale benadelingsbedrag ipv nadeel uit ten laste gelede aangiften.
/Rechtbank Amsterdam 24 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:4419
Verdachte heeft gedurende een periode van meer dan 3,5 jaar feitelijk leiding gegeven aan het systematisch onjuist aangifte doen van omzetbelasting door de vennootschappen waar hij eigenaar en bestuurder van was en waar hij verantwoordelijk voor was.
Standpunt OM
Uit het dossier blijkt dat een groot aantal onjuiste aangiften omzetbelasting is ingediend. Zowel verdachte als de medeverdachte geven toe dat zij hierbij betrokken zijn geweest.
Aan de in de door de Hoge Raad in het ‘drijfmestarrest’ (HR 21-10-2003, NJ 2006, 328) geformuleerde criteria is voldaan, zodat de verboden gedragingen aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend. Verdachte heeft aan deze verboden gedragingen feitelijk leiding gegeven, terwijl de medeverdachte de onjuiste aangiften daadwerkelijk bij de Belastingdienst heeft ingediend.
Het primair ten laste gelegde feit kan aldus bewezen worden verklaard.
Binnen de ten laste gelegde periode zijn in totaal 32 onjuiste aangiften omzetbelasting ingediend. In lijn met de door de Hoge Raad gesanctioneerde wijze van ten laste leggen betreffende afbeeldingen in de zin van artikel 240b Wetboek van Strafrecht is volstaan met het opnemen van een representatieve selectie van 9 aangiften. Bij de straftoemeting dient echter rekening te worden gehouden met het grootschalige karakter van de fraude.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op het moment dat hij krap bij kas zat aan de medeverdachte vroeg of deze laatste een lager bedrag aan af te dragen omzetbelasting op de aangifte wilde vermelden. Hij heeft dit gedaan om zijn bedrijven draaiende te kunnen houden en om de salarissen uit te kunnen betalen, niet om zichzelf te bevoordelen. Hij had de intentie om de aangiften later door middel van suppleties te corrigeren, maar uiteindelijk was hij daartoe financieel niet in staat.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft geen leiding gegeven aan het doen van onjuiste aangiften van de in de tenlastelegging genoemde vennootschappen en kan dit niet hebben gedaan, nu niet deze vennootschappen maar de fiscale eenheid belastingplichtig is. De fiscale eenheid is strafrechtelijk verantwoordelijk en niet de onderliggende vennootschappen die daarvan deel uitmaken. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft de raadsman verwezen naar een recente uitspraak van de belastingkamer van de Hoge Raad (HR 17 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:438).
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging. Hoewel de tenlastelegging is toegespitst op de strafbaarstelling van artikel 225, eerste lid, Sr, kan in navolging van daartoe bestaande jurisprudentie niettemin specialiteit van artikel 69, eerste en tweede lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen worden aangenomen. De elektronische aangifteformulieren omzetbelasting zijn immers opgemaakt met het enige doel om deze bij de Belastingdienst in te dienen, terwijl het valselijk opmaken van deze aangiften noodzakelijkerwijze vooraf ging aan het gebruik maken daarvan, door deze in te dienen bij de Belastingdienst.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, acht de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte in de ten laste gelegde periode feitelijk leiding heeft gegeven aan de, met medewerking van de medeverdachte medeverdachte, door naam BV 1, naam BV 2, naam BV 3 en naam BV 4 ingediende onjuiste aangiften omzetbelasting.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, kunnen op grond van artikel 51 Wetboek van Strafrecht de onderliggende vennootschappen van de fiscale eenheid BV als plegers van het feit worden aangemerkt. Dat de fiscale eenheid als belastingplichtige moet worden aangemerkt, maakt niet dat de onderliggende rechtspersonen niet langer strafrechtelijk aansprakelijk zijn voor de door deze rechtspersonen gepleegde belastingfraude. Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Feitelijk leiding geven aan medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
- Gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Standpunt van de verdediging
Bij de straftoemeting dient alleen rekening te worden gehouden met de aangiften omzetbelasting die expliciet in de tenlastelegging zijn opgenomen. Aldus is sprake van een belastingnadeel van ongeveer €150.000. Dit nadeel is op zichzelf onvoldoende om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Verdachte heeft het feit begaan om zijn onderneming te kunnen continueren en om zijn werknemers uit te kunnen betalen en aldus niet voor eigen materiaal gewin. Bovendien betaalt verdachte sinds enige tijd maandelijks een bedrag van €400 aan de Belastingdienst ter compensatie van het door hem veroorzaakte nadeel. Verdachte is door schade en schande wijzer geworden en hij komt zijn fiscale verplichtingen nu stipt na. Gevaar voor herhaling is niet aanwezig. Er kan daarom worden volstaan met een combinatie van strafsoorten die geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf met zich brengt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de straftoemeting gaat de rechtbank uit van het totale benadelingsbedrag dat als gevolg van de onjuist ingediende aangiftes omzetbelasting in deze periode is ontstaan. De negen in de tenlastelegging opgenomen aangiftes moeten worden aangemerkt als een representatieve selectie van de in totaal 32 onjuiste aangiftes waarvan uit het dossier blijkt. Vastgesteld kan derhalve worden dat de Belastingdienst door het handelen van verdachte ruim €400.000 te weinig belasting heeft ontvangen.
Lees hier de volledige uitspraak.