Veroordeling fiscaal adviseur: geen toepasselijkheid vervolgingsuitsluitingsgrond van art. 69 lid 4 AWR

Rechtbank Overijssel 30 juli 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:2736

Een 66-jarige fiscaal adviseur uit Almelo is voor belastingfraude veroordeeld tot 4 maanden voorwaardelijke celstraf met een proeftijd van 2 jaar. De man deed van 2010 tot en met 2014 voor 5 klanten valse aangiften inkomstenbelasting. Zo kregen zijn klanten, zonder dat zij hiervan wisten, onterecht teveel geld van de Belastingdienst terug. Naar schatting kostte dit de Belastingdienst 25.000 euro. De rechtbank oordeelt dat de man hiermee iets meer dan 15.000 euro heeft verdiend, maar dat hij dat niet hoeft te betalen. Hij is sinds 2015 failliet, zit sinds 2017 in de schuldsanering en is door ernstige ziekte niet meer in staat te werken.
 

Inleiding

Verdachte heeft bij de Belastingdienst gewerkt, eerst in Apeldoorn, vervolgens in Raalte en van 1990 tot 2004 in Almelo. Bij de Belastingdienst heeft hij de commiezen-opleiding gevolgd en verrichtte hij met name controlewerkzaamheden.

In 2004 is verdachte voor zichzelf is begonnen met een bedrijf genaamd ‘bedrijf’. In eerste instantie werkte hij voor medeverdachte voor wie hij gegevens voor aangiften inkomstenbelasting, die medeverdachte naar aanleiding van een interview met een klant op een formulier had ingevuld, inbracht in een computer. Later kreeg hij ook eigen klanten voor wie hij de aangifte inkomstenbelasting invulde. Deze aangiften werden verzonden via het kantoor van medeverdachte.


Geldigheid van de dagvaarding

Ter terechtzitting is de vraag aan de orde geweest of de tenlastelegging onder 1 primair en subsidiair partieel nietig is voor wat betreft de telkens tussen gedachtestreepjes geplaatste woorden ‘in ieder geval’.

De officier van justitie heeft zich niet verzet tegen partiële nietigverklaring van de tenlastelegging onder 1 primair en subsidiair, voor zover het telkens de woorden ‘in ieder geval’ betreft.

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat met betrekking tot de woorden ‘in ieder geval’ vrijspraak dient te volgen.

De rechtbank stelt vast dat onder 1 aan verdachte ten laste is gelegd dat hij ‘aangiften inkomensheffing/inkomstenbelasting op naam van hierna te noemen belastingplichtigen over het jaar/de jaren 2010 tot en met 2014’ (primair) valselijk heeft opgemaakt, dan wel (subsidiair) opzettelijk onjuist heeft gedaan. Dit verwijt is zowel primair als subsidiair nader feitelijk uitgewerkt door het weergeven van de namen van een vijftal belastingplichtigen. Die weergave wordt voorafgegaan door de woorden ‘in ieder geval’.

De rechtbank is van oordeel dat de woorden ‘in ieder geval’ een uitbreiding van de ‘hierna te noemen belastingplichtigen’ inhoudt, als gevolg waarvan niet meer duidelijk is waartegen de verdediging zich moet verweren en waarover de rechtbank een oordeel moet vellen.

De tenlastelegging is dan ook partieel nietig voor wat betreft de telkens tussen gedachtestreepjes geplaatste woorden ‘in ieder geval’.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding overigens geldig is.
 

Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie

De verdediging heeft gesteld dat de officier van justitie voor wat betreft het primair ten laste gelegde niet-ontvankelijk verklaard moet worden. In het onderhavige geval vallen de primair en subsidiair ten laste gelegde gedragingen geheel samen en dan sluit artikel 69 lid 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) vervolging op grond van artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) uit, aldus de raadsman.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hij wel ontvankelijk is in de vervolging van verdachte, omdat de vervolgingsuitsluitingsgrond van artikel 69 lid 4 AWR hier niet van toepassing is.

De rechtbank stelt vast dat de tenlastelegging onder 1 primair is toegesneden op artikel 225 lid 1 Sr, te weten het valselijk opmaken van aangiften inkomstenbelasting op naam van een vijftal met name genoemde belastingplichtigen.

Het is een uitdrukkelijke keuze is geweest van de wetgever om de vervolgingsuitsluitingsgrond van artikel 69 lid 4 AWR te beperken tot die gevallen waarin de tenlastelegging is toegesneden op artikel 225 lid 2 Sr. Het is niet aan de rechter om het bereik van die vervolgingsuitsluitingsgrond uit te breiden. De rechtbank verwerpt het verweer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie ook overigens ontvankelijk is.
 

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie is van mening dat het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen verklaard kan worden.
 

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd.
 

Het oordeel van de rechtbank

Aan verdachte is onder 1 primair ten laste gelegd dat hij de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2010 tot en met 2014 van de belastingplichtigen naam 1, naam 2, naam 3, naam 4 en naam 5 valselijk heeft opgemaakt.

Niet ter discussie staat dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde aangiften inkomstenbelasting heeft opgemaakt.

De rechtbank is op basis van de getuigenverklaringen van de belastingplichtigen naam 1, naam 2, naam 3, naam 4 en naam 5 en de terzake opgemaakte processen-verbaal van ambtshandeling van oordeel dat de in de tenlastelegging genoemde aangiften inkomstenbelasting valselijk zijn opgemaakt.

Verdachte heeft in deze aangiften zorgkosten opgevoerd die in het geheel niet gemaakt zijn, studiekosten opgevoerd die niet gemaakt zijn en/of niet gemaakt zijn in verband met een (toekomstig) beroep, en giften in aftrek gebracht die niet (tot de in de aangifte vermelde hoogte) gedaan zijn.

Verdachte wordt als voormalig medewerker van de Belastingdienst geacht op de hoogte te zijn van de voorwaarden voor aftrek voor de inkomstenbelasting van zorg- en studiekosten en giften. Deze voorwaarden zijn in de ten laste gelegde periode elk jaar weer gepubliceerd op de site van de Belastingdienst en in de belastingalmanak van onder meer Elsevier.

De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat hij de in de tenlastelegging genoemde aangiften inkomstenbelasting valselijk heeft opgemaakt.
 

Bewezenverklaring

  • Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
     

Strafoplegging

  • 4 maanden voorwaardelijke celstraf met een proeftijd van 2 jaar

 

Lees hier de volledige uitspraak.

 

 

Zie ook ECLI:NL:RBOVE:2018:2737

 

Print Friendly and PDF ^