Veroordeling in het kader van de Geneesmiddelenwet; verstrekken van humane geneesmiddelen aan dierenartspraktijken; vrijspraak van verduistering/diefstal; toepassing art. 9a Sr
/Tijdens een doorzoeking op 9 augustus 2010 in een dierenartspraktijk te Heerlen is het humane geneesmiddel Propofol aangetroffen. Dit betreft een zogenoemd UR-geneesmiddel, dat alleen op basis van een recept van een arts door een apotheker aan een eindgebruiker ter hand kan worden gesteld. De Propofol is afkomstig van de Spoedeisende Hulp van het Elkerliek Ziekenhuis te Helmond. Verdachte heeft verklaard dat hij werkzaam is als verpleegkundige op de spoedeisende hulp in het Elkerliek ziekenhuis te Helmond en al jaren geneesmiddelen verzamelt waarvan de houdbaarheidsdatum verstreken is. Hij heeft verder verklaard dat hij deze geneesmiddelen vervolgens aan zijn vader geeft, die de geneesmiddelen gebruikt in een dierenkliniek te Heerlen waar hij werkzaam is. Ook heeft verdachte verklaard dat hij geen arts, apotheker of vrijgestelde bij ministeriële regeling is.
Feit 1: art. 61 lid 1 Geneesmiddelenwet
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte onbevoegd het UR-geneesmiddel Propofol aan zijn vader ter hand heeft gesteld. Er is sprake van een economisch delict, waarbij niet is vereist dat verdachte zogenaamd ‘boos opzet’ heeft gehad op de verweten gedragingen. Vereist is slechts dat verdachte ‘kleurloos opzet’ heeft gehad op het ter hand stellen van het geneesmiddel. De vraag of verdachte op de hoogte was van het feit dat het strafbaar is om dit geneesmiddel ter hand te stellen, doet dan ook niet ter zake. Aangezien verdachte niet heeft ontkend dat hij het geneesmiddel willens en wetens aan zijn vader ter hand heeft gesteld, is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat verdachte het ten laste gelegde opzettelijk heeft begaan.
Feit 2: Diefstal/verduistering
Verdachte heeft verklaard dat hij het verzamelen en aan zijn vader geven van de verlopen geneesmiddelen doet met medeweten en toestemming van zijn leidinggevende. Ook heeft hij verklaard dat hij de doos Propofol, waarvan de houdbaarheidsdatum nog niet verstreken was, per abuis heeft meegenomen. Toen zijn vader ontdekte dat de houdbaarheidsdatum van deze doos nog niet was verstreken, heeft hij telefonisch contact met verdachte opgenomen. Verdachte heeft verder verklaard dat hij deze doos terug wilde halen en wilde retourneren aan het ziekenhuis, maar dat de doos toen al in beslag was genomen tijdens de doorzoeking in de dierenartspraktijk. De vader van verdachte bevestigt de verklaring van verdachte. Op 12 augustus 2010 is er een telefoongesprek getapt tussen verdachte en zijn vader. In dit gesprek wordt gesproken over de betreffende doos Propofol. Verdachte zegt onder andere dat hij de verkeerde doos heeft meegenomen.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet naar voren komt dat er in de dierenartspraktijken behalve de bewuste doos Propofol nog meer geneesmiddelen zijn aangetroffen waarvan de houdbaarheidsdatum nog niet was verstreken. Evenmin is in het dossier informatie aanwezig die erop wijst dat uit het ziekenhuis meer geneesmiddelen zijn weggenomen waarvan de houdbaarheidsdatum nog niet was verstreken. Uit het getapte telefoongesprek tussen verdachte en zijn vader kan de rechtbank, anders dan de officier van justitie stelt, ook niet afleiden dat verdachte de bewuste doos Propofol opzettelijk uit het ziekenhuis heeft weggenomen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte daarom geloofwaardig en is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich de doos Propofol, waarvan de houdbaarheidsdatum nog niet was verstreken, wederrechtelijk heeft toegeëigend.dan wel deze heeft weggenomen met het oogmerk het zich wederrechtelijk toe te eigenen. Zij zal verdachte dan ook van het tenlastegelegde onder 2 primair en subsidiair vrijspreken.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met zijn blanco strafblad. Ook neemt zij in acht dat uit het dossier naar voren komt dat het gangbare praktijk was dat verdachte medicijnen, waarvan de houdbaarheidsdatum was overschreden, uit het ziekenhuis meenam ten behoeve van dierenartspraktijken en dat zijn leidinggevende hiervan op de hoogte was en dit ook goed vond. De rechtbank vindt dat dit verdachte niet ontslaat van zijn strafrechtelijke verantwoordelijkheid. Als verpleegkundige die veel werkt met medicijnen en hier gemakkelijk toegang toe heeft, zou hij op de hoogte moeten zijn van de wettelijke regels omtrent het ter hand stellen van medicijnen. Daar staat tegenover dat het binnen het ziekenhuis waar verdachte werkzaam was kennelijk alom bekend en geaccepteerd was dat verdachte verlopen medicijnen verzamelde om hier nog een (in zijn ogen) goede bestemming aan te geven als diergeneesmiddel. Daarnaast houdt de rechtbank ten voordele van verdachte nog rekening met het feit dat sinds de inverzekeringstelling van verdachte in deze strafzaak bijna twee jaar is verstreken en dat verdachte, ondanks dat hij toestemming van zijn leidinggevende had, naar aanleiding van de onderhavige beschuldiging zijn baan is kwijtgeraakt.
De rechtbank ziet aanleiding art. 9a Sr toe te passen en de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van enige straf of maatregel.