Veroordeling terzake overtredingen van de Wet op de accijns en het bedriegen van klanten (art. 329 Sr) betreffende het illegaal stoken van alcohol en het als “echte alcohol” verkopen aan klanten in zijn ondernemingen
/Rechtbank Noord-Nederland 27 oktober 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:4952 Verdachte heeft een distilleertoestel aangeschaft en is daarmee, aanvankelijk samen met medeverdachte zelf illegaal alcohol gaan stoken. De zelfvervaardigde alcohol gebruikte hij (of liet door zijn personeel gebruiken) om vuurshows te geven: hij sprenkelde alcohol op de bar en stak dat aan. De zelfvervaardigde alcohol werd ook overgegoten in lege flessen van B-merken sterke drank, en verkocht in zijn horecagelegenheden. Dit gebeurde op relatief kleine schaal. In ruim anderhalf jaar is op deze wijze een aanzienlijke hoeveelheid zelfgestookte alcohol vervaardigd.
Verdachte was in de tenlastegelegde periode horecaondernemer en als zodanig eigenaar van onder meer de horecagelegenheid 1 en horecagelegenheid 3. Gelet op zijn eigen, bekennende verklaring ter terechtzitting, de verklaringen van zijn voormalige werknemer 1 en werknemer 2 en de datum 7 december 2011 op het etiket van één van de door de FIOD aangetroffen dozen met toebehoren, staat vast dat hij eind 2011 bij het bedrijf een destilleertoestel heeft besteld en dat hij dit toestel in ieder geval vanaf 1 januari 2012 voorhanden heeft gehad. Vast staat ook dat verdachte hier geen vergunning voor had.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van het dossier verder buiten redelijke twijfel vast dat verdachte wist dat het toestel bestemd was of zou worden bestemd om te worden gebruikt tot ontduiking van de accijns, nu het van meet af aan de bedoeling was om daarmee buiten het zicht van de fiscus een accijnsgoed (namelijk alcohol) te vervaardigen. Zoals hieronder nader zal worden besproken, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat slechts sprake is geweest van kleinschalige experimenten, zoals de verdediging heeft betoogd, maar ook in dat geval zou sprake zijn geweest van strafbaar handelen.
Uit de verklaringen van werknemer 1 en werknemer 2, maar ook uit zijn eigen verklaringen, blijkt dat de medeverdachte in de eerste periode nadat het destilleertoestel was aangeschaft op een zodanige wijze bij het gebruik daarvan betrokken is geweest, dat gezegd kan worden dat ook hij dit toestel voorhanden heeft gehad. In het bijzonder is van belang dat werknemer 2 heeft verklaard dat de plaats waar het toestel in horecagelegenheid 3 stond alleen toegankelijk was voor hemzelf, voor verdachte en voor medeverdachte, en dat hij en medeverdachte bij alle stappen van het destilleren van alcohol betrokken waren. Daarnaast is van belang dat de FIOD in horecagelegenheid 1 een “werkinstructie” heeft aangetroffen, waarvan medeverdachte heeft erkend dat hij deze heeft opgesteld.
Nu ook medeverdachte wist dat het toestel was bestemd voor het vervaardigen van alcohol en daarmee tot ontduiking van de accijns, acht de rechtbank bewezen dat verdachte en medeverdachte het onder 1. ten laste gelegde in nauwe en bewuste samenwerking hebben gepleegd.
De rechtbank acht op grond van de verklaringen van werknemer 1, de bevindingen en conclusies van de FIOD met betrekking tot de onverklaarbaar hoge inkoop van suiker in de tenlastegelegde periode en de aanzienlijke hoeveelheid gedestilleerde alcohol, lege flessen en flesjes essence die de FIOD op 10 oktober 2013 bij de inval in de adres 1 in pleegplaats heeft aangetroffen, bewezen dat verdachte tussen 1 januari 2012 en 10 oktober 2013 een grote hoeveelheid (door de FIOD geschat op 544 liter) alcoholhoudende drank vervaardigd heeft en deze alcoholhoudende drank daarmee tevens voorhanden heeft gehad. Vast staat dat deze hoeveelheid alcohol niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing betrokken is, zoals onder feit 2 is ten laste gelegd, en dat de locaties waar deze alcohol is vervaardigd (een horecagelegenheid en een woning) geen accijnsgoederenplaatsen zijn in de zin van deze wet.
Voor medeverdachte geldt hetzelfde, zij het dat de rechtbank op grond van zijn verklaringen er vanuit zal gaan dat hij slechts een korte periode bij het destilleren van alcohol betrokken is geweest, zodat het in zijn geval om een aanzienlijk kleinere hoeveelheid gaat. De rechtbank overweegt hierbij nog dat aan het begrip “vervaardigen” in dit geval een specifieke betekenis toekomst, namelijk de betekenis die daaraan wordt gegeven in artikel 1a onder w van de Wet op de Accijns: “Elk handelen waarbij of waardoor een accijnsgoed ontstaat of de samenstelling van een accijnsgoed wordt gewijzigd.” Anders dan de verdediging heeft betoogd kan uit hetgeen medeverdachte zelf heeft verklaard bij de FIOD, te weten dat hij diverse ingrediënten in de destilleerketel gooide en het mengsel doorroerde, derhalve zonder meer de conclusie worden getrokken dat hij betrokken is geweest bij het vervaardigen van een accijnsgoed.
De rechtbank acht derhalve eveneens bewezen dat verdachte en medeverdachte het onder 2. en 3. ten laste gelegde in nauwe en bewuste samenwerking gepleegd hebben, met dien verstande dat bij medeverdachte de pleegperiode beperkt zal worden tot 1 mei 2012.
Met betrekking tot het onder 4. ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat zij geen geloof hecht aan de verklaring van verdachte dat de door hem geproduceerde alcohol niet is verkocht aan de klanten van zijn horecagelegenheden. De spullen die op 10 oktober 2013 bij de doorzoeking van de woning aan de adres 1 zijn aangetroffen, met name de grote hoeveelheid lege flessen van diverse merken sterke drank en de grote hoeveelheid essences, wijzen veeleer op het tegendeel en passen bij de verklaring van werknemer 1, die tegenover de FIOD heeft aangegeven dat verdachte aan de werknemers van zijn horecagelegenheden de opdracht had gegeven om lege flessen te bewaren, dat hij deze flessen hervulde met de door hemzelf geproduceerde alcohol en dat dit hem geld scheelde. De rechtbank acht derhalve ook het onder 4. ten laste gelegde bedrog bewezen.
Bewezenverklaring
- Feit 1: medeplegen van het in artikel 90, eerste lid van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden, terwijl hij weet dat het distilleertoestel bestemd is of zal worden bestemd om te worden gebruikt tot ontduiking van de accijns
- Feit 2: medeplegen van opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden
- Feit 3: medeplegen van opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden, meermalen gepleegd
- Feit 4: het bedriegen door de verkoper van de koper door hem die een bepaald voorwerp kocht, opzettelijk iets anders daarvoor in de plaats te leveren en door het aanwenden van listige kunstgrepen bedriegen door de verkoper van de koper ten opzichte van de aard, de hoedanigheid of de hoeveelheid van het geleverde.
Strafoplegging
Het is een feit van algemene bekendheid dat bij het zelf stoken van alcohol het risico bestaat dat het eindproduct geen ethylalcohol is, maar methylalcohol, een uiterst gevaarlijke vloeistof. Door zelfgestookte alcohol aan klanten voor te (laten) zetten heeft verdachte telkens dat risico genomen, waardoor de gezondheid van de klanten in zijn bedrijven in gevaar werd gebracht. Daarmee heeft hij onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid van zijn klanten genomen.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met het onaanvaardbaar handelen van verdachte enerzijds, en de ouderdom van de zaak anderzijds.
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie een te hoge straf heeft gevorderd en zal zij aan de verdachte een geldboete van € 6.500,- en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden opleggen.
Lees hier de volledige uitspraak.