Veroordeling voor dodelijk liftongeval op terrein TU Eindhoven

Rechtbank Oost-Brabant 30 oktober 2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:5270


De rechtbank Oost-Brabant legt een sloop- en grondwerkbedrijf uit Eindhoven een geldboete op van 100.000 euro, waarvan 20.000 euro voorwaardelijk. Het bedrijf is verantwoordelijk voor een tragisch ongeval; tijdens werkzaamheden aan een lift kwam één werknemer om het leven en een ander raakte zwaargewond.

De werknemers waren in oktober 2015 in een gebouw op het terrein van de Technische Universiteit Eindhoven op tenminste 10 verdiepingen hoog aan het werk in een liftschacht. Ze moesten die lift demonteren. De werknemers stonden op de liftkooi die in de liftschacht met een stalen kabel aan een elektrische takel hing. Op enig moment liep de kabel van de takel af waardoor de liftkooi in nagenoeg vrije val kwam en op de bodem van de liftschacht stortte. Hierdoor kwam één van de werknemers te overlijden en liep de ander onder meer een dwarslaesie en meerdere botbreuken op.

Volgens de rechtbank hield het bedrijf waar de werknemers in dienst waren, zich niet aan de Arbowet en in het Arbobesluit opgenomen bepalingen en voorschriften over de veiligheid van werknemers. Het bedrijf was als werkgever namelijk verantwoordelijk voor de veiligheid en het welzijn van haar werknemers op de werkplaats en was verplicht passende en adequate maatregelen te treffen om de risico’s en gevaren op de arbeidslocatie zo veel mogelijk te beperken. Het bedrijf is daarin ernstig tekort geschoten. Het bedrijf had niet gecontroleerd of de vanginrichting van de liftkooi werkte. Deze vanginrichting zou bij juiste werking de val van de liftkooi hebben afgeremd en gestopt. De drukveren van de vanginrichting bleken met een snijbrander te zijn doorgebrand waardoor de vangremmen niet werkten. Dit zou bij een controle zijn opgemerkt. Bovendien had het bedrijf er onvoldoende voor gezorgd dat de werknemers continu met een veiligheidsgordel aangelijnd waren tijdens de werkzaamheden. Op die momenten van niet aangelijnd zijn was er – met het niet werken van de vanginrichting – geen veiligheidsvoorziening voor de werknemers.

De rechtbank rekent het bedrijf zwaar aan dat door haar schuld één werknemer is overleden en één werknemer zwaargewond geraakt is. Bij het bepalen van de straf kijkt de rechtbank onder meer naar wat in soortgelijke zaken is opgelegd. De rechtbank vindt de wettelijke boetemaxima in dit geval niet afdoende. Van een geldboete die aan een rechtspersoon wordt opgelegd, moet een afschrikwekkend effect uitgaan. Daarom maakt de rechtbank gebruik van de wettelijke mogelijkheid om rechtspersonen een hogere boete op te leggen. Al met al vindt de rechtbank een geldboete van 100.000 euro passend voor de mate van schuld die het bedrijf heeft aan het ongeval. Een deel daarvan, 20.000 euro, is voorwaardelijk en dient als stok achter de deur en ter aansporing om de veiligheid op de werkvloer tot hoogste prioriteit binnen het bedrijf te maken. Bij dit alles beseft de rechtbank dat een strafoplegging, in welke vorm of omvang dan ook, het leed van de nabestaanden en dat van het zwaargewonde slachtoffer niet ongedaan zal kunnen maken.

Lees hier de volledige uitspraak.



Print Friendly and PDF ^