Veroordeling voor medeplegen van witwassen: geen oplegging gevangenisstraf nu de OvJ aanvankelijk een schikking van EUR 40.000 heeft aangeboden
/Rechtbank Rotterdam 20 december 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:10976
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan witwassen van ongeveer één miljoen euro. De verdachte heeft hiermee bijgedragen aan de maatschappelijk ongewenste vermenging van de “bovenwereld” met de “onderwereld”. Hij heeft door zijn handelen ertoe bijgedragen dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht worden onttrokken en dat daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft.
Achtergrond
Op grond van informatie uit een Duits onderzoek (‘Zagros’) naar witwassen van uit drugshandel afkomstig geld, heeft de officier van justitie op 27 februari 2013 een opsporingsonderzoek gestart onder de naam Speedino. Uit opgenomen en afgeluisterde gesprekken en verrichte observaties binnen het onderzoek Speedino ontstond het vermoeden dat verschillende personen zich in een samenwerkingsverband bezighielden met het in ontvangst nemen, vervoeren en overdragen van grote uit drugshandel afkomstige contante geldbedragen. De leider van dit samenwerkingsverband zou medeverdachte 1 zijn, directeur van bedrijf, een Irakees bedrijf dat handelt in vrachtwagens en bouwmachines. Als plaats van overdracht van het geld komt restaurant in plaats 1 naar voren. De (mede)verdachte medeverdachte 2 is eigenaar van dit restaurant.
Het dossier van onderzoek Speedino is opgedeeld in verschillende zaaksdossiers, waaronder het ZaaksDossier (ZD) Avenger. In ZD Avenger wordt (onder meer) beschreven dat ene ‘schuilnaam’ contact heeft met de verdachten van voornoemd samenwerkingsverband. Tevens bevat dit ZD processen-verbaal betreffende de inbeslagname van ruim €1.000.000 op 14 mei 2013 in de woning van de medeverdachte medeverdachte 3.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat ‘ schuilnaam ’ (ook wel schuilnaam genoemd) de verdachte is en dat hij in de tenlastegelegde periode geldbedragen tot een totaal van ongeveer €1.000.000 heeft ingebracht in het geldnetwerk van medeverdachte 1 met als kennelijke bedoeling deze gelden naar het buitenland te laten wegsluizen. Hiermee heeft hij zich schuldig gemaakt aan witwassen. De verdediging heeft betwist dat schuilnaam en de verdachte dezelfde persoon zijn en heeft om die reden vrijspraak bepleit.
Beoordeling
Op 2 mei 2013 om 16.44 uur belt de medeverdachte 2 naar de medeverdachte 1. In dit telefoongesprek zegt medeverdachte 2 dat schuilnaam één van de grootste vrachtwagens heeft gebracht. In zijn verklaring bij de politie op 20 november 2013 zegt medeverdachte 2 over dit telefoongesprek dat een Turkse jongen, met de bijnaam schuilnaam, bij restaurant 1 miljoen had gebracht voor medeverdachte 4 waarop hij hierover naar medeverdachte 1 heeft gebeld. Tijdens zijn verhoor op 21 november 2013 herkent medeverdachte 2 ‘schuilnaam’ op foto 1, een foto die om 16.36 uur door de politie is gemaakt tijdens een observatie bij restaurant op 2 mei 2013.
Op 4 juni 2013 om 16.39 uur belt medeverdachte 2 naar medeverdachte 4 en zegt tegen hem dat de broer van schuilnaam is gekomen. 2 heeft bij de politie verklaard dat hij, na de inbeslagname van de €1.000.000 in de woning van medeverdachte 3, bedreigd is door de broer van schuilnaam. Als aan medeverdachte 2 tijdens zijn politieverhoor op 21 november 2013 een fotoblad met twee foto’s, afkomstig van een observatie bij restaurant op 4 juni 2013 (tussen 16.20 en 16.39), wordt getoond, herkent hij daarop ‘de broer van schuilnaam’ en diens auto.
Aan de broer van de verdachte, broer verdachte, is op 16 december 2013 door de politie eveneens foto 1, afkomstig van de observatie van 2 mei 2013, getoond. broer verdachte verklaart dat hij hierop zijn broer, de verdachte, herkent. Bovendien herkent broer verdachte zichzelf op het aan hem getoonde fotoblad, afkomstig van de observatie op 4 juni 2013 en herkent hij hierop zijn auto, een auto.
Gelet op voormelde tapgesprekken, de verklaringen van medeverdachte 2 en de herkenningen van medeverdachte 2 en broer verdachte, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat schuilnaam en de verdachte dezelfde persoon zijn en dat de verdachte dus op 2 mei 2013 een bedrag van €1.000.000 heeft gebracht naar restaurant om dit geld in te brengen in het geldnetwerk van medeverdachte 1.
Medeverdachte 2 heeft het door de verdachte afgeven geldbedrag diezelfde dag aan de medeverdachte 3 overgedragen. Weliswaar zegt medeverdachte 2 dat de verdachte het bedrag aan medeverdachte 4 heeft overgedragen, maar de observatie van de politie duidt daar niet op nu medeverdachte 4 die dag niet is gezien bij het restaurant. Bovendien zegt medeverdachte 3, in een telefoongesprek van 7 mei 2013 om 23.34 uur met medeverdachte 1 waarin hij met medeverdachte 1 doorspreekt wat hij aan geld in zijn kluis heeft liggen en welke bedragen hij heeft ontvangen/weggebracht, dat medeverdachte 2 op 2 mei één grote heeft gebracht en hij hiervoor aan medeverdachte 2 onkosten heeft betaald.
De telefoongesprekken die door medeverdachte 2 gevoerd zijn, nadat het geld bij medeverdachte 3 in beslag was genomen, bevestigen de inbreng van het geldbedrag door de verdachte. Medeverdachte 2 werd na de inbeslagname lastig gevallen door de verdachte en diens broer en voert hierover verschillende telefoongesprekken, onder meer, zoals hiervoor reeds overwogen, op 4 juni 2013 om 16.39 uur maar ook op 20 juni 2013 om 18.17 uur. In dit laatste gesprek zegt medeverdachte 2 tegen medeverdachte 4 dat schuilnaam hier was en dat die niet gelooft wat er gezegd wordt. Medeverdachte 2 heeft hem verteld over de problemen van zijn schoonzoon en schuilnaam wil de papieren van de politie zien. Hij wil morgen komen om over het onderwerp te praten en hij wil dan weten wanneer hij zijn geld terugkrijgt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte zich aldus schuldig gemaakt aan het tezamen en in vereniging met anderen plegen van witwassen op 2 mei 2013. Het voorhanden hebben en overdragen van het ten laste gelegde geldbedrag heeft immers plaatsgevonden onder omstandigheden die als zogenoemde typologieën van – en daarmee kenmerkend voor – witwassen zijn aan te merken. Het gaat hier om een groot geldbedrag, in contanten en (deels) kleine coupures dat is overgedragen op een ongebruikelijke locatie, namelijk in een restaurant. Vervolgens is het bedrag thuis in een kluis in de woning van een (mede)verdachte bewaard. Het op deze manier overdragen en (laten) bewaren van een dergelijke hoeveelheid contant geld is hoogst ongebruikelijk en gaat gepaard met aanzienlijke veiligheidsrisico’s. Bovendien werd door de medeverdachten over de telefoon in versluierde taal over het geldbedrag en het transport hiervan gesproken; kennelijk om te verhullen dat er over geld werd gesproken. Daarnaast is niet gebleken dat, in tegenstelling tot wat gebruikelijk is bij legale geldtransacties, een bewijsstuk is opgemaakt van de geldoverdracht. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen voormelde feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen van opbrengsten van misdrijven. Gelet op dit vermoeden mag van de verdachte worden verwacht dat hij een verklaring geeft over de herkomst van het geld. Deze verklaring is uitgebleven.
Dat de verdachte, zoals door de officier van justitie aangevoerd, zich ook in de periode voorafgaand aan 2 mei 2013 schuldig zou hebben gemaakt aan witwassen door het inbrengen van contante geldbedragen, kan -toegegeven dat uit de afgeluisterde telefoongesprekken hieromtrent wel vermoedens rijzen- wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs niet bewezen worden.
Bewezenverklaring
Medeplegen van witwassen.
Strafoplegging
Op feiten als bewezen verklaard kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en in plaats daarvan een geldboete opleggen om de volgende reden. De rechtbank heeft geconstateerd dat het openbaar ministerie de verdachte in eerste instantie een schikking heeft aangeboden waarbij de verdachte een bedrag van €40.000 diende te betalen. De verdachte heeft dit transactieaanbod niet geaccepteerd, met als gevolg dat hij is gedagvaard.
De rechtbank ziet geen redenen om een hogere straf op te leggen dan een geldboete die gelijk is aan het transactiebedrag (vergelijk artikel 359, vijfde lid, Wetboek van Strafvordering). De officier van justitie heeft deze immers kennelijk aanvankelijk passend geacht in de gegeven omstandigheden. Als de officier van justitie ter zitting toch een aanzienlijke hogere straf eist, namelijk een gevangenisstraf van 24 maanden, zal hij nader dienen te motiveren waarom, ondanks de eerder aangeboden transactie, een dergelijke straf passend is (rechtbank Rotterdam, 14 december 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:9892). Dat heeft hij niet gedaan. De rechtbank merkt op dat, nu verdachte volgens zijn raadsman in Turkije woont, een taakstraf geen passende strafmodaliteit is. De rechtbank zal de verdachte daarom, ondanks het verweer dat de verdachte geen €40.000 kan betalen, toch een geldboete opleggen. Dit geeft de verdachte in elk geval nog een kans geeft vrijheidsbeneming te ontlopen.
Lees hier de volledige uitspraak.