Veroordeling voor valsheid in geschrift, geen juiste administratie voeren en witwassen. Extrapolatie toegepast ihkv de strafmaat.
/Rechtbank Oost-Brabant 31 oktober 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:5668
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het feitelijk leiding geven aan dan wel opdracht geven tot het plegen van valsheid in geschrift en belastingfraude. De stichting heeft de administratie valselijk opgemaakt door in de administratie een groot aantal donatiebevestigingen op te nemen, terwijl er in werkelijkheid geen donaties zijn gedaan aan de Stichting. De betalingen die aan de Stichting zijn gedaan onder de noemer van “donatie”, bleken in werkelijkheid betalingen te zijn van klanten ten behoeve van in hun opdracht verrichte werkzaamheden. Deze werkzaamheden zijn uitgevoerd door bedrijf 1 Verdachte adviseerde zijn klanten betalingen te doen in de vorm van een donatie en deze zogenaamde ‘gift’ als aftrekpost op te voeren bij de aangifte inkomstenbelasting. Aangezien het in werkelijkheid niet ging om een gift, hadden deze klanten helemaal geen recht op belasting teruggave.
Door de handelswijze van verdachte is er dan ook ten onrechte te weinig inkomstenbelasting geheven. Bedrijf 1 heeft in dit verband steeds opzettelijk nagelaten de facturen van de geleverde diensten of verkochte goederen te verwerken of op te nemen in haar bedrijfsadministratie. Doordat er geen facturen zijn opgemaakt is er geen BTW in rekening gebracht aan de klanten en is er te weinig omzetbelasting afgedragen door de B.V.. De rechtbank overweegt dat de Stichting en de B.V.’s van verdachte voordeel hebben gehad bij het plegen van deze delicten. Er zijn gelden van de B.V.’s bij de Stichting terecht gekomen, over deze gelden is geen omzetbelasting geheven en de B.V.’s hebben lagere prijzen kunnen hanteren door geen BTW in rekening te brengen. Verdachte heeft door zijn handelswijze de Belastingdienst en daarmee de Staat der Nederlanden en de samenleving voor een aanzienlijk geldbedrag benadeeld. Bovendien is door de handelswijze van verdachte het vertrouwen dat moet kunnen worden gesteld in de belastingplichtige ondernemer ernstig geschaad. Concurrenten van de B.V.’s van verdachte zijn benadeeld door de oneerlijke concurrentiepositie die verdachte heeft gecreëerd.
Het standpunt van de verdediging
Aangezien verdachte de feiten zoals ten laste gelegd onder feit 1 en 2 - met uitzondering van de gedragingen betreffende betrokkene 5 - ter terechtzitting heeft bekend, heeft de verdediging zich ten aanzien van de bewezenverklaring van deze twee feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte dient partieel vrijgesproken te worden voor wat betreft de onder feit 1 ten laste gelegde gedragingen inzake betrokkene 5.. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat de donatiebevestigingen aan betrokkene 5 niet valselijk zijn opgemaakt, nu betrokkene 5 daadwerkelijk tot drie maal toe heeft gedoneerd gedaan aan stichting (hierna: ‘de Stichting’). Deze drie donaties stonden los van de door de bedrijf 1 (hierna: ‘de B.V.’) verrichtte werkzaamheden. Voor de verrichte werkzaamheden heeft betrokkene 5 facturen ontvangen van de B.V. Aan de aangetroffen offertes kunnen geen conclusies ontleend worden. betrokkene 5 heeft ervoor gekozen niet alle geoffreerde werkzaamheden door de B.V. te laten uitvoeren, waardoor de uiteindelijke facturen lager zijn uitgevallen dan de offertes die zijn uitgebracht.
De verdediging heeft ook vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 3. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat er geen direct bewijs is dat de gelden waarop de witwasgedragingen van verdachte betrekking zouden hebben afkomstig zijn van enig misdrijf. Op grond van de feiten en omstandigheden kan evenmin worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat de gelden direct of indirect afkomstig zijn uit enig misdrijf. Verdachte heeft een verklaring afgelegd over de legale herkomst van het geld en deze verklaring is concreet, aannemelijk en geloofwaardig. Gelet op het voorgaande kan er geen veroordeling volgen ter zake van feit 3.
Beoordeling rechtbank
Feit 1
De door de verdediging gevoerde verweren ten aanzien van de onder feit 1 ten laste gelegde gedragingen met betrekking tot de drie donatiebevestigingen betreffende betrokkene 5 DOC030-A1 t/m A3 merkt de rechtbank aan als bewijsverweren. Deze verweren worden weerlegd door de inhoud van de - in de bijlage opgenomen - bewijsmiddelen.
Feit 3
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt allereerst vast dat het onderzoek in de onderhavige strafzaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat de gelden waarop de witwasgedragingen van verdachte betrekking zouden hebben van enig misdrijf afkomstig zijn.
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan, in een geval zoals het onderhavige, waarin geen direct bewijs voor de herkomst van geld of goederen uit brondelicten aanwezig is, witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld of de goederen direct of indirect uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het openbaar ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De toetsing door de rechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen. Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien van een dergelijk vermoeden sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de (legale) herkomst van het geld of de goederen. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Indien en voor zover een aan die eisen beantwoordende verklaring van de verdachte daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte af te leiden, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat om die reden een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. Ook de onderhavige verwijten zullen aan de hand van dit toetsingskader worden beoordeeld.
Vermoeden van witwassen
Op basis van de bewijsmiddelen - zoals opgenomen in het bewijsmiddelenoverzicht dat als bijlage aan dit vonnis is gehecht - wordt van het volgende uitgegaan. Op 7 maart 2016 heeft verdachte een geldbedrag van 100.000 gulden bij De Nederlandsche Bank (hierna DNB) te Amsterdam aangeboden ter inwisseling voor euro’s. Het bedrag bestond uit 100 biljetten van 1000 gulden en vertegenwoordigde een waarde van 45.378,02 euro. Verdachte heeft DNB opdracht gegeven het geldbedrag van 45.378,02 euro te storten op zijn bankrekening. Op 2 mei 2016 heeft betrokkene 6 - in het bijzijn van en geïnstrueerd door verdachte - een geldbedrag van 101.000 gulden bij DNB te Amsterdam aangeboden ter inwisseling voor euro’s. Het geldbedrag dat door betrokkene 6 werd aangeboden was afkomstig van verdachte en bestond uit 79 biljetten van 1000 gulden, 20 biljetten van 250 gulden en 170 biljetten van 100 gulden. Het totaalbedrag vertegenwoordigde een waarde van 45.831,80 euro. Verdachte was voornemens het geldbedrag door DNB op de bankrekening van betrokkene 6 te laten storten.
De rechtbank overweegt dat:
- het bewaren van grote contante geldbedragen, in totaal 201.000 gulden, ongebruikelijke risico’s met zich mee brengt;
- Nederlandse guldens per 1 januari 2002 hun waarde hebben verloren en tot 1 januari 2007 konden worden ingewisseld bij banken voor euro’s en dat het zeer ongebruikelijk is dat gelet op de hoogte van de geldbedragen van die mogelijkheid geen gebruik is gemaakt;
- dat bankbiljetten van 1000 gulden in het tijdperk van de gulden nauwelijks werden gebruikt in het legale economisch handelsverkeer, net zoals dat nu het geval is met bankbiljetten van 500 euro. Banken geven dergelijke bankbiljetten niet spontaan uit, wat onder meer blijkt uit het feit dat deze biljetten ook niet uit een geldautomaat gepind kunnen (en konden) worden. Slechts op aanvraag bestaat de mogelijkheid dat deze bankbiljetten bij de bank worden opgenomen of worden omgewisseld en dan slechts nog bij het opnemen of omwisselen van grote bedragen in één keer. Veelal worden bankbiljetten met deze waarde gebruikt als crimineel handelsgeld en in die zin worden dergelijke biljetten veelvuldig gebruikt in het kader van witwassen van crimineel geld;
- de grote contante geldbedragen in guldens nimmer door verdachte in zijn aangiften inkomstenbelasting aan de Belastingdienst bekend zijn gemaakt in de periode 2001 tot en met 2014;
- dat bedrijf 3, het moederbedrijf waarvan verdachte bestuurder en enig aandeelhouder was, in 1997 actief is geworden en in 2002 failliet is gegaan en dat op 6 oktober 2004 de rechtspersoon is ontbonden omdat geen bekende baten aanwezig waren.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een vermoeden van witwassen en van verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft aangaande de herkomst van voormelde geldbedragen.
Verklaring verdachte
Over de herkomst van de twee contante geldbedragen van in totaal 201.000 gulden heeft verdachte verklaard dat dit niet afkomstig was van de inkomsten uit zijn eigen lasbedrijf. Hij zou het geld namelijk al eerder bij elkaar gespaard hebben, te weten in de periode van 1989 tot en met 1994. Verdachte was indertijd werkzaam als fotolasser en werkte via verschillende uitzendbureaus. Hij werkte 60 tot 65 uur per week en verdiende daarmee 1200 tot 1400 gulden per week. Verdachte leefde zeer zuinig en kon hierdoor 600 tot 800 gulden per week sparen. Verdachte legde dit geld opzij ten behoeve van zijn pensioen. Met uitzondering van zijn broer, die inmiddels overleden is, wist niemand in de omgeving van verdachte van het bij elkaar gespaarde geldbedrag. Verdachte heeft dit geldbedrag al die tijd verborgen gehouden voor zijn omgeving omdat hij bang was dit kwijt te raken aan zijn (ex-)vrouwen die volgens verdachte een spreekwoordelijk ‘gat in de hand’ hadden. Hij heeft het geldbedrag ook nooit eerder aangewend omdat de noodzaak hiertoe eerder niet bestond, aldus verdachte.
Gelet op de omstandigheid dat de broer van verdachte is overleden en er volgens verdachte verder niemand anders op de hoogte was van het gespaarde geldbedrag, zijn er geen getuigen die kunnen bevestigen dat het geldbedrag van verdachte een legale herkomst heeft. Verdachte beschikt ook niet over documenten, zoals jaaropgaves of loonstroken van de betreffende uitzendbureaus, waarmee hij zijn verklaring kan staven. Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat de aangedragen verklaring over de legale herkomst van het geld op geen enkele wijze wordt onderbouwd en als zodanig onvoldoende concreet en in het geheel niet verifieerbaar is.
Voorts overweegt de rechtbank dat zij de verklaring van verdachte over de herkomst van het geldbedrag hoogst onwaarschijnlijk acht. Het bevreemdt allereerst ten zeerste dat iemand pas in 2016 201.000 guldens zou willen omwisselen, die hij al sinds ruim voor de invoering van de euro in zijn bezit zou hebben ten behoeve van zijn pensioen. De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte inhoudende dat hij het gespaarde geldbedrag altijd verborgen heeft gehouden voor zijn omgeving uit angst dit geldbedrag kwijt te raken aan (ex-)vrouwen. Verdachte is immers niet voortdurend getrouwd geweest sinds 1994, en bovendien kan een ieder er voor kiezen een geldbedrag ook na huwelijksvoltrekking niet gemeenschappelijk te laten zijn. De rechtbank acht evenmin geloofwaardig dat verdachte dit geldbedrag al tussen 1989 en 1994 bij elkaar gespaard zou hebben en nadien nooit meer zou hebben aangeraakt, zoals hij ter zitting heeft verklaard. De rechtbank acht ongeloofwaardig dat er in het verleden nooit een noodzaak zou hebben bestaan tot het aanwenden van (een deel van) het gespaarde geldbedrag, gelet op het faillissement van het lasbedrijf van verdachte alsmede de slechte financiële situatie waarin verdachte (en de aan hem gelieerde bedrijven) nadien verkeerd heeft (hebben).
Conclusie
Gelet op de hiervoor als onvoldoende concreet, niet verifieerbaar en ongeloofwaardig aangemerkte verklaring van verdachte omtrent de legale herkomst van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de contante geldbedragen van 100.000 gulden en 101.000 gulden die verdachte op 7 maart 2016 en op 2 mei 2016 te Amsterdam voorhanden heeft gehad, heeft omgezet en waar verdachte gebruik van heeft gemaakt - onmiddellijk of middellijk - afkomstig zijn uit enig misdrijf en dat de verdachte daarvan op de hoogte was. Het verweer van de verdediging is hiermee verworpen.
Bewezenverklaring
- Feit 1: valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij tot het plegen van het feit opdracht heeft gegeven dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd
- Feit 2: opzettelijk een feit begaan, omschreven in artikel 68, tweede lid, onderdeel d, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij tot het plegen van het feit opdracht heeft gegeven, meermalen gepleegd
- Feit 3: witwassen, meermalen gepleegd
Strafoplegging
Opgelegd wordt een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Extrapolatie
Hoewel er slechts een aantal gevallen zijn uitgelicht in het dossier en zijn opgenomen in de uiteindelijke tenlastelegging, is de rechtbank van oordeel dat het dossier er blijk van geeft dat in 179 van de 306 onderzochte gevallen sprake is geweest van frauduleus handelen. Daartoe is het volgende van belang.
Uit het boekenonderzoek van de FIOD is gebleken dat in 179 gevallen betalingen zijn gedaan aan de Stichting onder de noemer van “donatie” of “gift”, terwijl er tegelijkertijd werkzaamheden zijn uitgevoerd door B.V.’s. Naar 13 van deze donaties heeft de FIOD nader onderzoek gedaan. Bij deze 13 gevallen is sprake geweest van frauduleus handelen en heeft de rechtbank overeenkomsten geconstateerd in werkwijze, waaronder: donatiebevestigingen die zich achter werkprojecten bevinden, het ontbreken van facturen, donatiebevestigingen naast deelbetalingen op een factuur, aangetroffen berekeningen met schriftelijke uitleg van het voordeel en de aftrekbaarheid van een “gift”, het aantal donaties in korte tijd door een zelfde persoon, het sommeren binnen een bepaalde termijn de donatie te betalen en donaties die geen ronde bedragen betreffen. Uit het proces-verbaal van de FIOD blijkt dat eenzelfde werkwijze is terug te vinden in de overige 179 gevallen. Gelet op het feit dat alle 13 uitgewerkte gevallen daadwerkelijk frauduleus handelen betroffen, de overeenkomsten in handelen tussen deze gevallen en het feit dat ook in de overige gevallen diezelfde werkwijze is aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat bij alle 179 gevallen op dezelfde manier gefraudeerd is als bij de gevallen zoals opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank zal dan ook alle 179 gevallen betrekken bij haar oordeel over de strafmaat. Het verweer is hiermee verworpen.
Bij de afdoening van deze zaak gaat de rechtbank ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde valsheid in geschrift en belastingfraude uit van een benadelingsbedrag 198.730 euro. Dit benadelingsbedrag bestaat uit een bedrag aan omzetbelasting ad 58.990 euro en een bedrag aan inkomstenbelasting ad 139.740 euro.
Naast bovengenoemde feiten heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan witwassen van twee grote contante geldbedragen van in totaal 201.000 gulden. Witwassen leidt tot ontwrichting van het economische en financiële verkeer, omdat daarbij de criminele herkomst van gelden wordt verhuld. Dat kan vanwege het corrumperende effect op de samenleving niet worden getolereerd. De rechtbank stelt het benadelingsbedrag ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde vast op een bedrag van 91.209,82 euro.
Gelet op het voorgaande wordt het totale nadeel van de drie bewezen verklaarde feiten vastgesteld op 289.939,82 euro.
Lees hier de volledige uitspraak.