Veroordeling voormalig directeur gastouderbureau De Perenbloesem wegens valsheid in geschrift en oplichting: aanvragen KOT met terugwerkende kracht ook al waren er in het verleden geen kosten gemaakt, was er nog geen overeenkomst met gastouderbureau, en werd nog niet voldaan aan andere wettelijke voorwaarden
/Rechtbank Noord-Nederland 4 juni 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:2668 Verdachte heeft met zijn bedrijf De Perenbloesem ouders, waarvan hij de adressen had, benaderd met de vraag of zij ook van oppas gebruik maakten voor hun kind of kinderen. Indien dat het geval was, hield verdachte de ouders voor dat zij voor kinderopvangtoeslag in aanmerking konden komen als zij zich middels een overeenkomst aansloten bij het gastouderbureau De Perenbloesem. In bijna alle gevallen werd de ouders voorgehouden dat de toeslag met terugwerkende kracht kon worden aangevraagd, ook al waren er in het verleden geen kosten gemaakt voor kinderopvang, ook al was er destijds nog geen overeenkomst met een geregistreerd gastouderbureau, en ook al werd er bij de ingangsdatum nog niet voldaan aan andere wettelijke voorwaarden. Vervolgens werden de overeenkomsten met de aanvraag- en oppasouders geantedateerd, dat wil zeggen dat deze werden gedagtekend op de datum met ingang waarvan kinderopvangtoeslag werd aangevraagd Zowel de rechtspersoon als de ouders werden financieel beter van het op deze wijze aanvragen van de kinderopvangtoeslag. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de ouders de toeslag niet zouden hebben aangevraagd als dit door verdachte niet was voorgesteld. Door het antedateren van de relevante documenten is valsheid in geschrift gepleegd.
Op grond van deze valse voorstelling van zaken heeft de Belastingdienst een aanzienlijk bedrag aan kinderopvangtoeslag uitgekeerd aan de betrokken ouders, hoewel die daar geen recht op hadden. Een deel van dit geld vloeide in de vorm van bureaukosten (€ 1,- per oppasuur) naar De Perenbloesem.
Ontvankelijkheid officier van justitie
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft gepleit voor niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie op de volgende gronden:
- Geen gronden voor verdenking: Volgens de raadsman waren er onvoldoende gronden voor de verdenking van [medeverdachte] bij de aanvang van het onderzoek en zonder dat onderzoek was de FIOD nooit bij verdachte uitgekomen.
- Geen strafrechtelijk afdoening: Ingevolge de beleidsregels van de Aanmeldings-, transactie en vervolgingsrichtlijnen van fiscale delicten, douane- en toeslagendelicten van 11 december 2009 dient een zaak met een benadelingsbedrag onder € 125.000,- via het belastingrecht en de bestuursrechter te worden afgedaan. Volgens de raadsman is in casu in het geheel geen sprake van benadeling van de Belastingdienst.
- Onzorgvuldige omgang met het bewijsmateriaal: De raadsman heeft aangevoerd dat de FIOD zo slordig is omgesprongen met de in beslag genomen dossiers dat daarmee een ernstige inbreuk is gemaakt op de rechten van de verdediging. Bovendien zijn de dossiers incompleet teruggegeven en zijn stukken van De Appelbloesem en De Perenbloesem door elkaar geraakt.
- Undue delay: De raadsman heeft gesteld dat de vervolging zo lang heeft geduurd dat deze in strijd is met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Verdachte is op 26 oktober 2009 op de hoogte geraakt van het feit dat hij werd verdacht van een strafbaar feit en inmiddels is er vijf en een half jaar verstreken. Die vertraging kan niet aan verdachte worden verweten.
Alle verweren tezamen bezien dienen tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie te leiden, aldus de raadsman.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat geen van de verweren die door de verdediging is gevoerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie kan leiden.
Er waren voldoende gronden voor de verdenking van medeverdachte en uit dat onderzoek is de verdenking tegen verdachte naar voren gekomen.
Buiten het feit dat het benadelingsbedrag van de Belastingdienst de € 125.000,- ruimschoots overschrijdt, kan bij tenlastegelegde feiten als valsheid in geschrift en oplichting sowieso geen sprake zijn van een afdoening door de Belastingdienst of de bestuursrechter. De officier van justitie is van mening dat de FIOD voldoende zorgvuldig met het bewijsmateriaal is omgegaan. Tenslotte merkt de officier van justitie op dat de vertraging in het onderzoek met name kan worden verklaard omdat een getuige in Brazilië moest worden gehoord in de zaken van de beide medeverdachten. Deze getuigenverklaring was niet van belang voor de strafzaak van verdachte, maar om proceseconomische redenen konden de zaken niet worden gesplitst. De officier van justitie heeft daarbij aangegeven dat hij bij het formuleren van zijn eis rekening heeft gehouden met het tijdsverloop.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en overweegt hiertoe als volgt.
- Geen gronden voor verdenking: Naar het oordeel van de rechtbank bieden de tapgesprekken die verdachte met medeverdachte heeft gevoerd – welke tapgesprekken in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar Appelbloesem werden opgenomen – voldoende grond voor de start van een strafrechtelijk onderzoek naar verdachte en de gang van zaken bij De Perenbloesem.
- Geen strafrechtelijke afdoening: De rechtbank stelt vast dat de beslissing om een zaak voor de rechter te brengen primair aan het Openbaar Ministerie is (opportuniteitsbeginsel). Voorts constateert de rechtbank dat het bedrag dat de Belastingdienst vermoedelijk ten onrechte aan kinderopvangtoeslag heeft uitgekeerd het drempelbedrag van € 125.000,- zoals genoemd in de ATV-richtlijn ruimschoots overschrijdt. Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank op dat de ten laste gelegde feiten bij uitstek fiscale feiten betreffen die in het strafrecht afgedaan dienen te worden gelet op het normstellende en normbevestigende karakter van het strafrecht, één en ander zoals bedoeld in de ATV-richtlijn. De keuze van de officier van justitie voor een strafrechtelijke afdoening van de zaak is dan ook niet kennelijk onredelijk.
- Onzorgvuldige omgang met het bewijsmateriaal: Niet aannemelijk is geworden dat de FIOD op een zodanig onzorgvuldige wijze met het bewijsmateriaal is omgegaan, dat de belangen van de verdediging daardoor op grove wijze zijn veronachtzaamd. De enkele constatering dat er stukken van De Appelbloesem en De Perenbloesem door elkaar zijn geraakt is daartoe onvoldoende. Voor een aanvullend onderzoek als (subsidiair) voorgesteld door de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding
- Undue delay: Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad heeft het tijdsverloop in een strafzaak geen betekenis voor de ontvankelijkheid van de officier van justitie, maar dient dit in een eventuele strafoplegging te worden verdisconteerd
De rechtbank is resumerend van oordeel dat geen van de door de verdediging gevoerde verweren tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie kan leiden.
Standpunten verdediging & OM
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde.
De verdediging heeft algehele vrijspraak bepleit. De rechtbank zal hetgeen daartoe over en weer is aangevoerd hieronder nader bij haar beoordeling betrekken.
Oordeel rechtbank
De houder van een geregistreerd gastouderbureau brengt gastouderopvang tot stand. Voordat iemand als gastouder zijn werk kan aanvangen moet hij/zij in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag, welke aan de houder van het gastouderbureau moet worden overgelegd en die niet ouder mag zijn dan twee maanden. De opvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst. Nadat aan - onder andere - deze voorwaarden is voldaan kan de vraagouder (of het gastouderbureau namens die vraagouder) een tegemoetkoming in de kosten aanvragen, waarvoor in 2008 en 2009 een maximale uurvergoeding was vastgesteld van € 6,10.
Hieruit kan worden afgeleid dat, ook al was er voordat gastouderbureau De Perenbloesem in beeld kwam bij de vraagouders (nog) geen sprake van betaling aan de gastouder(s), bij de ingang van het contract met het gastouderbureau wel moest zijn voldaan aan - onder andere - de volgende voorwaarden:
- er moest een schriftelijk overeenkomst zijn, en
- de gastouder moest voorafgaand aan de werkzaamheden in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag.
Daarnaast werden er ook regels gesteld aan de veiligheid van de oppasomgeving en de pedagogische voorwaarden voor het oppassen, maar daar ziet de tenlastelegging niet op.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het vorenstaande zonneklaar dat eerst nadat aan alle door wet gestelde voorwaarden was voldaan, de vraagouder, mits er daadwerkelijk kosten werden gemaakt voor de gastouderopvang, een tegemoetkoming in die kosten kon aanvragen: de kinderopvangtoeslag. Een andere uitleg van de wettelijke bepalingen, inhoudende dat er ook recht op kinderopvangtoeslag zou kunnen bestaan over een periode waarin door de ouders geen kosten werden gemaakt en voordat gastouderopvang plaatsvond door tussenkomst van en op basis van een schriftelijke overeenkomst met een geregistreerd gastouderbureau, is evident in strijd met de tekst van de bepalingen en met de doelstelling van de WKO.
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat verdachte opzettelijk valse data in de bemiddelingsovereenkomsten en machtigingen heeft opgenomen om de documenten in zijn administratie op te nemen. Het was staande praktijk van verdachte om de overeenkomsten met de vraag- en gastouders en de bijbehorende machtigingen te antedateren indien de kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht werd aangevraagd op een datum gelijk aan de ingangsdatum van de aanvraag. Door de verdediging is aangevoerd dat deze documenten slechts van belang waren tussen de partijen die de overeenkomst sloten en dus niet het oogmerk hadden om te worden gebruikt als echt en onvervalst. De rechtbank oordeelt anders; deze documenten hebben een bewijsbestemming omdat zij dienden ter onderbouwing van het valse beeld dat de Belastingdienst werd voorgespiegeld bij de aanvraag om kinderopvangtoeslag, namelijk dat overeenkomstig de wettelijke bepalingen al vanaf de beoogde ingangsdatum van de kinderopvangtoeslag door tussenkomst van gastouderbureau De Perenbloesem kinderopvang werd verleend.
Namens de verdediging is gewezen op een fout in het computerprogramma dat verdachte gebruikte voor het opmaken van deze formulieren. Uit de demonstratie ter zitting is gebleken dat deze datum handmatig kon worden gewijzigd. De rechtbank stelt vast dat verdachte dit niet heeft gedaan, maar zijn handtekening bij de onjuiste datum heeft gezet. Nu deze datum evident niet klopte, en gelet op het feit dat bij aanvragen met terugwerkende kracht de documenten consequent van onjuiste data werden voorzien, is onaannemelijk dat sprake was van een vergissing of een onopgemerkte fout. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat verdachte bewust heeft willen doen voorkomen dat deze datum de juiste was, om zo, zoals hierboven al opgemerkt, de schijn te wekken dat reeds op de datum van aanvraag sprake was van een overeenkomst met De Perenbloesem.
De rechtbank is, nu het zoals gezegd gaat om een evidente en voor een ieder kenbare onjuistheid, van oordeel dat ook de vraag- en gastouders bewust hun handtekening hebben gezet onder formulieren met een onjuiste dagtekening, zodat zij ieder voor zich als medeplegers van dit feit kunnen worden aangemerkt.
Resumerend acht de rechtbank, op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift in vereniging, meermalen gepleegd.
Feit 2
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de aanvragen bij de Belastingdienst voor kinderopvangtoeslag als zodanig niet vals waren. Verdachte en de vraag- en gastouders hebben toeslag voor het aantal uren willen aanvragen dat is ingevuld op de formulieren, ook al zou daarmee zijn aangevraagd in strijd met de bepalingen van de Wet kinderopvang en op basis van valse documenten. Daarbij komt dat de opgave van het aantal uren kinderopvang bij aanvraag een voorlopig karakter heeft. Het is op dat moment een schatting die achteraf kan worden gecorrigeerd bij de berekening van het definitieve recht op toeslag.
De rechtbank acht dit feit niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Feit 3
Gezien het dossier, en onder verwijzing naar de boven aangehaalde relevante wetgeving en de bij feit 1 gegeven overwegingen is de rechtbank van oordeel dat vaststaat dat het binnen De Perenbloesem staande praktijk was om overeenkomsten en machtigingen te antedateren om vervolgens met terugwerkende kracht bij de Belastingdienst kinderopvangtoeslag aan te vragen.
Om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te komen moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. Een van die voorwaarden is dat gastouderopvang plaats dient te vinden door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau en op grond van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van dat bureau en de ouders. Alleen de in het kader van die overeenkomst gemaakte kosten voor kinderopvang komen (deels) voor vergoeding in aanmerking: artikel 5 lid 1 juncto artikel 52 WKO. Vastgesteld moet worden dat in het overgrote deel van de aanvragen die door De Perenbloesem zijn gedaan – namelijk die waaraan geantedateerde overeenkomsten ten grondslag liggen – ten onrechte en in strijd met de waarheid de suggestie wordt gewekt dat reeds op de beoogde ingangsdatum van de toeslag een door de wet vereiste overeenkomst tussen ouders en gastouderbureau aanwezig was en dat reeds vanaf dat moment kosten voor kinderopvang werden gemaakt waarvoor op grond van de WKO een toeslag kon worden verkregen. Doorgaans was overigens helemaal geen sprake van betaalde kinderopvang in de periode tussen de aangevraagde ingangsdatum en de datum waarop de overeenkomsten werden getekend, maar werden kinderen om niet of tegen symbolische tegenprestaties door familieleden opgevangen. Dat verdachte het niet al te nauw nam met het weergeven van de werkelijke situatie bij aanvraag van de kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst mag ook blijken uit het feit dat hij niet schroomde om op papier van een opvangoma een opvangopa te maken omdat dit financieel gunstiger was voor de aanvragende ouders.
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte heeft vertrouwd op de handelwijze die verdachte van De Appelbloesem had overgenomen. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat De Appelbloesem al langer op deze manier werkte, verdachte niet ontslaat van zijn eigen verantwoordelijkheid terzake. Met name uit de afgeluisterde telefoongesprekken tussen verdachte en medeverdachte kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat verdachte heel goed wist dat hij niet aan de voorwaarden voldeed.
Met betrekking tot de overige, onder B t/m E genoemde feitelijkheden overweegt de rechtbank dat de Belastingdienst op zichzelf niet wordt bewogen tot verstrekking van kinderopvangtoeslag door het feit dat er een uurtarief is afgesproken (B); dat laatste vloeide voort uit de hierboven bedoelde overeenkomsten. De onderdelen C en E zijn gericht op het bewegen van de ouders, niet de Belastingdienst. Met betrekking tot de eisen zoals het hebben van een verklaring omtrent het gedrag (D) overweegt de rechtbank dat nergens in de aanvraag wordt gevraagd of aan die eisen wordt voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat bij het bewegen van de Belastingdienst tot het afgeven van kinderopvangtoeslag geen sprake is geweest van medeplegen met de vraagouders en dat de verweten gedragingen alleen door verdachte zijn begaan. De vraagouders hadden het aanvragen van kinderopvangtoeslag immers juist gemachtigd aan De Perenbloesem en vertrouwden daarbij op de informatie die hen door verdachte. Van nauwe en bewuste samenwerking met de ouders kan derhalve niet worden gesproken, terwijl van eventuele anderen die als medeplegers zouden kunnen worden aangemerkt niet is gebleken.
Resumerend is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de Belastingdienst heeft bewogen tot het afgeven van een geldbedrag.
Bewezenverklaring
- Feit 1 primair: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
- Feit 3 primair: oplichting, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
Voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een werkstraf van 200 uur passend.
Lees hier de volledige uitspraak.