Veroordeling voormalig gemeenteraadslid wegens BTW-fraude en gewoontewitwassen
/Rechtbank Oost-Brabant 29 april 2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:2544
Verdachte, een voormalig gemeenteraadslid, heeft zich schuldig gemaakt aan BTW-fraude en gewoontewitwassen.
Verdachte heeft jarenlang, ieder kwartaal, opzettelijk ten onrechte omzetbelasting teruggevraagd en heeft dat geld vanaf de rekeningen van zijn Stichtingen overgeboekt naar onder meer zijn privérekening en rekeningen van zijn gezinsleden. De Nederlandse staatskas is benadeeld voor een bedrag van ruim €300.000.
Verdenking
Verdachte wordt verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan twee stichtingen waarvoor hij alleen en zelfstandig bevoegd was, die kortgezegd belastingfraude pleegden en die vervolgens het daarvan afkomstige geld volgens een gewoonte witwassen door het geld over te boeken naar andere rekeningen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten onder 1, 2 primair, 3 en 4 primair wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft de feiten onder 1 en 3 erkend.
Met betrekking tot de feiten 2 en 4 heeft de verdediging nadrukkelijk aangevoerd geen verweer strekkende tot vrijspraak te voeren maar de hoogte van de in de tenlastelegging vermelde bedragen te betwisten. Daarbij is aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met kosten die de Stichtingen hebben gemaakt en inkopen die in 2016 zijn gedaan maar waarvan de facturen in het ongerede zijn geraakt.
Verdachte heeft met betrekking tot die facturen ter terechtzitting verklaard dat deze zien op zogenaamde zwarte handel in laptops.
Met betrekking tot feit 4 heeft de verdediging tot slot facturen overgelegd van naam om aan te tonen dat de overboekingen naar naam geen witwashandelingen waren, maar dat door stichting verdachte 2 wel degelijk zaken is gedaan met naam, te weten inkoop van keukens. Echter zou verdachte hebben verzuimd de regeling van de verlegde BTW toe te passen. Verdachte geeft aan dat de inkopen niet zijn geadministreerd en niet zijn aangegeven bij de douane of de belastingdienst en hierover geen BTW is afgedragen.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 3
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaat de rechtbank ten aanzien van de feiten 1 en 3 met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Overwegingen van de rechtbank
Van witwassen is sprake nu op grond van voorgaande bewijsmiddelen is komen vast te staan dat beide Stichtingen geld dat afkomstig was uit misdrijf, namelijk onmiddellijk afkomstig uit de gepleegde belastingfraude, als weergegeven onder de feiten 1 en 3, hebben overgedragen, waarmee beoogd werd de criminele opbrengsten veilig te stellen en te gebruiken.
Gelet op de periode waarin dit geschiedde en de frequentie waarmee deze gelden zijn overgeboekt is sprake van een patroon en acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat door de Stichtingen van dit witwassen een gewoonte is gemaakt, zoals strafbaar gesteld in artikel 420ter Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van het opzet geldt dat verdachte als voorzitter zelfstandig bevoegd was binnen de Stichtingen. Verdachte was feitelijk als enige actief en verrichtte handelingen binnen die Stichtingen, zoals het doen van aangifte omzetbelasting of overboekingen van de bankrekeningen op naam van de Stichtingen. Zijn gedragingen kunnen derhalve aan de rechtspersonen worden toegerekend. Dit is ook niet betwist door de verdediging.
Door het ten name van de Stichtingen onjuist en/of onvolledig doen van aangiften omzetbelasting en de verkregen bedragen van de Stichtingen over te boeken naar andere rekeningen, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan feitelijk leidinggeven aan alle 4 de door de Stichtingen gepleegde strafbare feiten.
De verdediging heeft erop gewezen dat ten onrechte geen rekening is gehouden met bepaalde kosten die de Stichtingen hebben gemaakt. De rechtbank begrijpt dit verweer aldus dat niet al het uit misdrijf afkomstige geld naar verdachte in privé is gestroomd en dus ook niet geheel is witgewassen.
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte heeft ervoor gekozen Stichtingen op te richten waarbinnen (handels)activiteiten werden ontplooid. Hij was zelfstandig bevoegd binnen deze Stichtingen. Hij had als enige de beschikkingsmacht over de gelden van de Stichtingen, omdat hij over de bankpassen beschikte en de bankrekeningen van de Stichtingen beheerde. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat de geldstromen van de Stichtingen en zijn eigen geldstromen door elkaar liepen en dat het “één pot nat was”. Hij zag het meer als een eenmanszaak.
De rechtbank ziet niet in dat in het kader van het vraagstuk van het witwassen, de berekening van de witgewassen bedragen en het feitelijk leiding geven ex artikel 51 Wetboek van Strafrecht rekening moet worden gehouden met kosten van de Stichtingen. Het gaat bij witwassen immers om bedragen die door hem van de rekeningen van de Stichtingen op zijn privérekening zijn gestort, dan wel contant zijn opgenomen. Dat de Stichtingen ook kosten gemaakt zouden hebben ten behoeve van de “bedrijfsvoering” staat daar los van, omdat deze niet in mindering strekken op de witgewassen bedragen. Daarom verwerpt de rechtbank het verweer.
Het verweer van verdachte dat over 2016 geen volledig beeld is verkregen van het totale bedrag dat zou zijn witgewassen, omdat facturen van de inkoop van een partij laptops in het ongerede zijn geraakt, passeert de rechtbank. De rechtbank merkt allereerst op dat verdachte eerst ter zitting heeft verklaard dat hij een buiten de boeken gehouden handel heeft gehad in (onder meer) een partij laptops. Volgens zijn verklaring ter zitting behoorden de hierop betrekking hebbende facturen tot de stukken die hij aan de controle-ambtenaren had ingeleverd en niet retour ontvangen. De ambtenaren hebben ontkend niet alle stukken te hebben teruggegeven. De rechtbank acht deze verklaring volstrekt ongeloofwaardig en schuift deze terzijde. Immers zou dit betekenen dat verdachte ter onderbouwing van de juistheid van zijn aangiften stukken zou hebben overgelegd, waarvan hij juist zegt deze buiten de boekhouding te hebben gehouden. Zo er al sprake zou zijn geweest van bedoelde handel in laptops, was dit handel die buiten de boeken is gebleven en is er aldus nog altijd sprake van uit misdrijf afkomstig geld.
Met betrekking tot de overgelegde facturen van naam merkt de rechtbank op dat de factuur met datum 10 maart 2017 buiten beschouwing wordt gelaten, omdat deze buiten de ten laste gelegde periode valt.
De factuur met datum 5 augustus 2016 laat de rechtbank buiten beschouwing, omdat het bankrekeningnummer van naam vermeld op de factuur een ander nummer is dan het bankrekeningnummer waarnaar volgens de tenlastelegging gelden naar naam zijn overgeboekt.
De rechtbank zal in haar oordeel wel rekening houden met de factuur van naam van 15 januari 2016 omdat het bedrag op de factuur ad €1.230 overeenkomt met de overboeking van 20 januari 2016, vermeld op p. 781. Ook het bankrekeningnummer in de overboeking correspondeert met het rekeningnummer van naam op de factuur. De rechtbank zal daarom in de bewezenverklaring niet uitgaan van een bedrag van €5.530 overgeboekt aan naam maar van een bedrag van €4.300.
Bewezenverklaring
Feit 1: opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte onjuist en/of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven;
Feit 2 primair: van het plegen van witwassen een gewoonte maken, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.
Feit 3: opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte onjuist en/of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven;
Feit 4 primair: van het plegen van witwassen een gewoonte maken, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.
Strafoplegging
Opgelegd wordt een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank in zijn nadeel rekening met de omstandigheid dat verdachte als voormalig gemeenteraadslid een voorbeeldfunctie bekleedde, en in die rol mee besliste over de besteding van middels belastingheffing verkregen publieke middelen. Daar tegenover heeft hij jarenlang de gemeenschap benadeeld door een eerlijke belastingheffing te frustreren met het doen van onjuiste aangiften en de verkregen belastinggelden privé aan te wenden. Dit vormt een ernstige ondermijning van de belastingmoraal. Daarbij merkt de rechtbank op dat het onderwerp integriteit van politieke ambtsdragers de voorbije jaren frequent aandacht heeft gekregen. Verdachte heeft met zijn handelen het aanzien van het openbaar bestuur beschadigd.
Lees hier de volledige uitspraak.