Veroordeling wegens grootschalige BTW-fraude
/Rechtbank Midden-Nederland 19 maart 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:1355
Verdenking
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: opzettelijk onjuist dan wel onvolledig aangiften omzetbelasting ten name van de eenmanszaak verdachte heeft gedaan; en/of opzettelijk aangiften omzetbelasting ten name van de eenmanszaak verdachte vals heeft opgemaakt;
Feit 2: een groot aantal facturen, gericht aan of afkomstig van Koffiecentrum Nederland, vals heeft opgemaakt;
Feit 3: opzettelijk valse bescheiden betreffende Koffiecentrum Nederland heeft beschikbaar gesteld aan de belastingdienst;
Feit 4: feitelijk leiding, dan wel opdracht heeft gegeven aan het plegen van het opzettelijk onjuist dan wel onvolledig doen van aangiften omzetbelasting door verdachte Koffie B.V.; en/of feitelijk leiding, dan wel opdracht heeft gegeven aan het opzettelijk vals opmaken van aangiften omzetbelasting door verdachte Koffie B.V.;
Feit 5: feitelijk leiding, dan wel opdracht heeft gegeven aan het plegen van het opzettelijk onjuist dan wel onvolledig doen van aangiften omzetbelasting door naam B.V. en/of verdachte Koffie B.V.; en/of feitelijk leiding, dan wel opdracht heeft gegeven aan het opzettelijk vals opmaken van aangiften omzetbelasting door naam B.V. en/of verdachte Koffie B.V.;
Feit 6: een groot aantal facturen, gericht aan of afkomstig van verdachte Koffie B.V., vals heeft opgemaakt;
Feit 7: feitelijk leiding, dan wel opdracht heeft gegeven aan het opzettelijk beschikbaar stellen van valse bescheiden aan de belastingdienst door naam B.V. en/of verdachte Koffie B.V.
Standpunt Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel rechtbank
Aangezien verdachte alle ten laste gelegde feiten heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Bewezenverklaring
Verdachte heeft zich gedurende een periode van circa drie jaren schuldig gemaakt aan grootschalige BTW-fraude. In dat verband heeft hij een groot aantal facturen vervalst en onjuiste belastingaangiften gedaan.
Verdachte is op geraffineerde wijze te werk gegaan. Om te voorkomen dat de fraude aan het licht zou komen, is verdachte steeds verder gegaan in het vals opmaken van documenten. Zelfs toen door de belastingdienst een onderzoek werd ingesteld naar verdachtes administratie, is verdachte nog maandenlang op een schaamteloze wijze doorgegaan met het indienen van valse aangiften omzetbelasting en het opmaken van valse documenten.
Feit 1: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd en valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
Feit 2: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
Feit 3: ingevolge de belastingwet verplicht zijnde boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan voor raadpleging beschikbaar te stellen, deze voor dit doel opzettelijk in valse of vervalste vorm beschikbaar stellen;
Feit 4 en 5: telkens, opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
Feit 6: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
Feit 7: ingevolge de belastingwet verplicht zijnde boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan voor raadpleging beschikbaar te stellen, deze voor dit doel opzettelijk in valse of vervalste vorm beschikbaar stellen, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij aan het feit feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken, met een vergelijkbaar benadelingsbedrag, worden opgelegd.
De rechtbank gaat daarbij uit van een benadelingsbedrag van € 1.380.000,00. Het in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde uitgangspunt bij fraude met een benadelingsbedrag van € 1.000.000,- en hoger is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van ten minste 24 maanden.
Lees hier de volledige uitspraak.