Veroordeling wegens hypotheekfraude
/Rechtbank Midden-Nederland 6 februari 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:1347 Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften (een werkgeversverklaring, een salarisspecificatie en arbeidsovereenkomst). Verdachte heeft door het gebruik van de valse geschriften de ING-bank opgelicht.
Standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen in die zin dat verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse werkgeversverklaring, een valse salarisspecificatie en een valse arbeidsovereenkomst ter verkrijging van een hypothecaire lening, hetgeen tevens oplichting van de ING-bank oplevert.
Feit 2
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De verklaring van verdachte omtrent de herkomst van de geldbedragen van € 4.000, € 20.000 en € 25.000 is ongeloofwaardig. De woning is middellijk uit misdrijf verkregen, aangezien door fraude bij de hypotheekaanvraag de ING-bank werd opgelicht en door de bank de hypothecaire geldlening is verstrekt. Door met deze geldlening een woning aan te schaffen is er sprake van witwassen.
Standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsman heeft integrale vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Niet gesteld kan worden dat er geen sprake is geweest van een dienstverband, omdat de salarisspecificatie vals zou zijn, aangezien de bruto-netto bedragen op de specificatie afwijkend mogen zijn nu deze pas aan het eind van het jaar juist dienen te zijn. De hoogte van het salaris is voorts vrij te bepalen door de werkgever. De bevoegdheid om af te wijken van een gemiddeld salaris dient niet ten nadele van verdachte geïnterpreteerd te worden en kan niet leiden tot de conclusie dat er geen dienstverband was, althans dat kan niet worden uitgesloten. De werktijden van verdachte zijn niet herleidbaar in de gevallen dat verdachte niet op het kantoor was, waardoor het mogelijk is dat verdachte privéafspraken maakte tijdens werktijd. Vereist voor de functie was (slechts) het spreken van goed Nederlands aan welke eis verdachte voldoet.
Feit 2
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verklaring van verdachte d.d. 18 juni 2013 te 10.07 uur uitgesloten dient te worden van het bewijs. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de geleende geldbedragen van € 4.000, € 20.000 en € 25.000 (die als eigen vermogen zijn ingebracht ten behoeve van de hypothecaire lening) niet van misdrijf afkomstig zijn. Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat verdachte geen wetenschap had dat de geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf dan wel dat verdachte enige handelingen heeft verricht die wijzen op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1 eerste cumulatief/alternatief
Verdachte heeft verklaard dat zij daadwerkelijk een arbeidsovereenkomst had met bedrijf 1 te Rotterdam gedurende de ten laste gelegde periode en derhalve in dat kader daadwerkelijk werkzaamheden verrichtte. De werkgeversverklaring, de salarisspecificatie en de arbeidsovereenkomst zijn derhalve volgens verdachte conform de werkelijkheid opgesteld.
Uit een werkgeversverklaring d.d. 5 juni 2010 blijkt onder meer dat de werkgever (bedrijf 1) is. De werknemer is verdachte, in dienst sinds 1 februari 2010 in de functie van verkoopster. De werknemer heeft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of is aangesteld in vaste dienst en er is geen sprake van een proeftijd. Het bruto jaarsalaris bedraagt € 36.400 en de vakantietoeslag is € 2.912.
Uit een salarisspecificatie blijkt dat verdachte in de periode van 26 april 2010 tot en met 23 mei 2010 twintig dagen zou hebben gewerkt bij bedrijf 1 en dat verdachte een bruto salaris van € 2.800 en derhalve een netto salaris van € 1.937 genoot.
Uit een arbeidsovereenkomst blijkt dat verdachte op 1 februari 2010 voor onbepaalde tijd als verkoper in dienst trad bij bedrijf 1 te Rotterdam. Voorts blijkt dat er sprake is van een wederzijdse proeftijd van twee maanden. Tevens blijkt dat het loon € 2.800 bedraagt per 4 weken.
De rechtbank constateert dat uit de werkgeversverklaring blijkt dat er geen sprake was van een proeftijd, terwijl uit de arbeidsovereenkomst blijkt dat er een proeftijd is van twee maanden.
De getuige 1, office manager bij administratiekantoor bedrijf 3, heeft verklaard dat buiten de top van bedrijf 1, in dit geval directeur getuige 2, werknemers uitsluitend in dienst waren als oproepkracht en dus niet in vaste dienst. Buiten verdachte en haar broer zijn er geen andere verkopers in dienst geweest.
Uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de rekening van bedrijf 1 blijkt dat verdachte haar salaris per maand ontving. De overige medewerkers kregen hun salaris per week betaald.
De rechtbank leidt uit deze verklaring af dat in tegenstelling tot hetgeen gebruikelijk is, verdachte direct een vaste aanstelling heeft gekregen en haar loon uitbetaald kreeg per maand in plaats van iedere week zoals de overige werknemers. Tevens blijkt uit de salarisbetaling dat, in tegenstelling tot hetgeen blijkt uit de arbeidsovereenkomst, per maand salaris is uitbetaald in plaats van per vier weken.
Daarnaast blijkt uit voornoemde salarisspecificatie dat verdachte 20 dagen heeft gewerkt voor een bruto salaris van € 2.800 en als gevolg hiervan een netto salaris van € 1.937 ontving. Uit het proces-verbaal blijkt dat omrekening van genoemd bruto salaris niet het vermelde netto salaris oplevert. Daarbij komt dat afgeronde bedragen op dergelijke documenten een fraude-indicator zijn.
Uit de salarisstrook blijkt niet van vergoeding voor reiskosten. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij contant benzinegeld ontving, maar ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat benzinekosten waren verwerkt in het loon.
De getuige 2, die als werkgever zou zijn opgetreden, heeft ontkend dat verdachte contant benzinegeld kreeg.
Uit de verklaring van getuige 1 blijkt voorts dat het belangrijk is dat reiskosten apart worden vermeld op de loonstrook, aangezien reiskosten onbelast zijn.
De getuige 3, adjunct-directeur van basisschool, heeft verklaard dat verdachte haar kinderen viermaal per dag naar de basisschool bracht en ophaalde in het jaar 2010, zowel voor als na de zomervakantie. De school vangt aan om 8.30 uur tot 11.30 uur en van 13.10 uur tot 15.15 uur.
De getuige 4, leerkracht op basisschool, heeft verklaard dat verdachte haar kind viermaal per dag naar de basisschool bracht en ophaalde in het jaar 2010. Beide kinderen van verdachte werden dagelijks na 8.30 uur gebracht en omstreeks 11.45 uur opgehaald en om 13.15 uur gebracht en na 15.15 uur opgehaald.
De getuige 5 van aannemersbedrijf naam heef verklaard dat verdachte een woning door het bedrijf liet bouwen. Voorts heeft de getuige verklaard dat verdachte zeker tienmaal op het kantoor is geweest. Uit de agenda dat verdachte volgens afspraak op kantoor is geweest op 10 juni 2010 om 10.00 uur, 18 juni 2010 te 12.00 uur, 22 juni 2010 te 15.00 uur, 28 juni 2010 te 10.00 uur, 1 juli 2010 te 11.00 uur en 6 juli 2010 te 15.00 uur. Naast de geplande afspraken kwam verdachte ook onaangekondigd op kantoor, maar altijd tijdens kantoortijden tussen 10.00 uur en 17.00 uur. Voorts heeft de getuige verklaard dat verdachte aangaf dat zij overdag tijd had om langs te komen.
Voorts blijkt dat verdachte viermaal een verkeersovertreding heeft begaan in Lelystad tijdens kantooruren, te weten – blijkens een overzicht van het CJIB te Leeuwarden – op 28 april 2010 om 10.50 uur, op 9 juni 2010 om 12.39 en 12.44 uur en op 12 juli 2010 om 15.18 uur.
De getuige 6, feitelijk leider van makelaardij, hypotheekverstrekkingen en assurantiën onder de naam “bedrijf 2” gevestigd te Lelystad, verklaart dat verdachte bij hem is geweest voor de aanvraag van een hypothecaire geldlening voor de aankoop van een woning. Tevens heeft de getuige verklaard dat verdachte rond de twintig maal tijdens kantoortijden doordeweeks bij hem is geweest in verband met de hypotheekaanvraag. De getuige heeft voorts verklaard dat verdachte hem de werkgeversverklaring, salarisspecificatie en de arbeidsovereenkomst van bedrijf 1 heeft overhandigd ten behoeve van de verstrekking van een hypothecaire geldlening.
Verder blijkt dat verdachte eenmaal is aangehouden op verdenking van winkeldiefstal tijdens kantooruren, te weten op 23 juli 2010 om 12.25 uur. Voorts heeft verdachte driemaal een auto op haar naam gezet tijdens kantooruren.
Verdachte heeft verklaard dat zij vijf dagen per week werkte voor bedrijf 1, waarvan één keer in de week vergaderen. Verdachte zou rond 7.30 uur van huis weggaan en rond 19.00 uur weer thuis komen. Verdachte kan geen namen noemen van producten die zij verkocht of bedrijven noemen waar zij is geweest om spullen te verkopen.
Uit de verklaringen van de getuige 2 blijkt dat verdachte in de maanden juni, juli en augustus 2010 op kantoor heeft gewerkt van 9.00 uur tot 15.30-16.00 uur. Verdachte heeft ongeveer twee of drie vakantiedagen opgenomen. De getuige kan voorts geen enkel bedrijf noemen waar verdachte als verkoopster is geweest voor de verkoop van producten.
De rechtbank constateert dat de verklaringen van verdachte en getuige 2 niet stroken met de overige bewijsmiddelen zoals die hiervoor zijn opgesomd. Gelet op voorgaande constateringen en bewijsmiddelen, alles in onderling en samenhangend verband gezien, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake was van een daadwerkelijk dienstverband tussen verdachte en bedrijf 1, mede gezien de criteria van de artikelen 7:710 en 7:610a van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op het ontbreken van een dienstverband zijn de werkgeversverklaring, de salarisspecificatie en de arbeidsovereenkomst vals.
Uit het dossier blijkt voorts dat de werkgeversverklaring, de salarisspecificatie en de arbeidsovereenkomst aan getuige 6 van “bedrijf 2” zijn overhandigd ter verkrijging van de hypothecaire lening.
De rechtbank acht het ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Feit 1 tweede cumulatief/alternatief
Gelet op hetgeen hiervoor onder feit 1 eerste cumulatief/alternatief ten laste is gelegd is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een gefingeerde arbeidsovereenkomst tussen verdachte en bedrijf 1 te Rotterdam.
Uit de gegevens van het Kadaster en de ING-bank blijkt dat aan verdachte een hypothecaire geldlening van € 209.899 is verstrekt door de ING-bank voor de koop van een woning.
Gelet op deze gefingeerde arbeidsovereenkomst acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft immers met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling gedaan alsof zij een dienstverband had, mede door het overleggen van vervalste documenten, waardoor de ING-bank werd bewogen tot de afgifte aan haar van een hypothecaire geldlening ad € 209.899.
Feit 2
De rechtbank is, evenals de raadsman, van oordeel dat niet blijkt dat de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen van € 4.000, € 20.000 en € 25.000 afkomstig zijn uit enig misdrijf. Onduidelijkheid over de herkomst levert geen wettig en overtuigend bewijs dat, indien deze geldbedragen al van enig misdrijf afkomstig waren, verdachte wetenschap had omtrent deze herkomst. Dit blijkt immers niet uit het dossier. Ongebruikelijke omstandigheden waaronder de geldbedragen zouden zijn geleend, zoals de officier van justitie heeft gesteld, leveren evenmin wettig en overtuigend bewijs omtrent de (eventuele) criminele herkomst van deze geldbedragen, laat staan bewijs van de wetenschap van verdachte omtrent deze criminele herkomst.
De rechtbank zal verdachte derhalve van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Uit hetgeen hiervoor onder feit 1 is overwogen volgt dat verdachte wist dat de hypothecaire geldlening was verkregen via een misdrijf. De woning aan de Zeepkruidstraat is vervolgens verkregen door middel van de hypothecaire lening. De rechtbank is, evenals de officier van justitie, van oordeel dat de woning derhalve middellijk is verworven en voorhanden is gekomen aan verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de jurisprudentie van de Hoge Raad omtrent de nadere eisen met betrekking tot het witwassen van goederen uit eigen misdrijf niet van toepassing zijn, aangezien deze nadere eisen zien op goederen die onmiddellijk uit eigen misdrijf zijn verworven, terwijl de rechtbank hiervoor heeft geconstateerd dat daarvan in dit geval geen sprake is.
De rechtbank acht het ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
- Feit 1 eerste cumulatief/alternatief: Opzettelijk gebruik maken van het valse geschrift, als bedoeld in artikel 225 eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
- Feit 1 tweede cumulatief/alternatief: Oplichting.
- Feit 2: Witwassen.
Strafoplegging
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Lees hier de volledige uitspraak.