Veroordeling wegens langdurige uitkeringsfraude
/Rechtbank Midden-Nederland 10 april 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:1546
Aan verdachte is vanaf 8 september 1998 door de Gemeente een uitkering toegekend op basis van achtereenvolgens de Algemene Bijstandswet en de Wet Werk en Bijstand, naar de norm van een alleenstaande.
Door het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente werd aan verdachte sinds oktober 1998 tot en met december 2008 maandelijks een formulier verstuurd voor de verstrekking van gegevens. Vanaf januari 2009 ontving zij dit formulier twee maal per jaar.
Op dit formulier moeten vragen worden beantwoord en/of eventuele veranderingen worden doorgegeven met betrekking tot (onder meer) de inkomens- en gezinssituatie. Voornoemde formulieren, op naam van verdachte, werden op maandelijkse basis en vervolgens op tweejaarlijkse basis na ondertekening, door verdachte ingediend bij de Gemeente. Door verdachte is op deze formulieren geen melding gemaakt van een wijziging in haar woon- of leefsituatie. Verdachte heeft via deze formulieren kenbaar gemaakt dat er geen sprake was van een situatie van samenwoning en een inwonend kind. Evenmin heeft verdachte inkomsten van een partner of een kind opgegeven.
Op grond van de door verdachte verstrekte informatie heeft de Gemeente de uitkering aan verdachte naar de norm van een alleenstaande maandelijks gecontinueerd.
Uit observaties van 14 maart 2012 tot en met 4 april 2012 volgt dat er naast verdachte ook twee volwassen mannen in haar woning wonen, te weten haar ex-man, medeverdachte 1, en haar volwassen zoon, medeverdachte 2. Dit wordt bevestigd door de verklaringen van buren van verdachte.
Getuigen getuige 1 en getuige 2 hebben verklaard dat op adres een man, vrouw en kind wonen. De zoon is boven de 40. Zelf wonen zij op adres sinds 1986. De situatie is altijd zo geweest sinds zij hier wonen.
Getuige getuige 3 ev getuige 4, heeft als volgt verklaard: Ik woon aan de adres in woonplaats, sinds 1989. Op adres wonen onze naaste buren. Dit gezin is een maand nadat wij hier zijn komen wonen in de woning naast ons ingetrokken. Het gezin bestaat uit een man medeverdachte 1, vrouw verdachte en zoons medeverdachte 2 en X. X is al lang geleden ergens anders gaan wonen. Medeverdachte 1, verdachte en medeverdachte 2 zijn hier altijd blijven wonen. Medeverdachte 1 is een jaartje weg geweest omdat ze in scheiding lagen. Dat kan wel tussen de 5 en 10 jaar geleden zijn. Daarna is medeverdachte 1 weer teruggekomen en gebleven.
Medeverdachte 1 en medeverdachte 2 staan beiden ingeschreven op een adres in woonplaats.
Uit de verklaring van getuigen getuige 5 en getuige 6, omwonenden van de betreffende woning, volgt dat medeverdachte 1 en medeverdachte 2 slechts enkele dagen per maand in de betreffende woning verblijven.
Dat medeverdachte 1 en medeverdachte 2 niet op het adres van GBA-inschrijving in woonplaats, maar in de woning van verdachte verblijven, wordt bevestigd door de werkgever van medeverdachte 1 en medeverdachte 2, die verklaart dat medeverdachte 1 en medeverdachte 2 administratief in woonplaats staan ingeschreven, maar dat hun bedrijfsbus ‘s nachts op het adres van verdachte in woonplaats wordt bevoorraad.
Medeverdachte 1 heeft verklaard dat hij, nadat hij in 1998 van verdachte is gescheiden, een periode in woonplaats heeft gewoond. Omstreeks 2003 keerde hij terug naar de woning van verdachte, waarna ook medeverdachte 2 weer terugkeerde naar deze woning. Verdachte betaalt het eten, gas, licht en doet ook de was. Noch hijzelf, noch medeverdachte 2 betaalt verdachte een onkostenvergoeding. Wel betaalde hij de kosten van vakanties in Kroatië van verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte 1 en medeverdachte 2 sinds circa 2000 bij haar wonen. Verdachte betaalt de kosten van huur, kookt en wast voor hen. Medeverdachte 1 en medeverdachte 2 betalen haar hiervoor geen vergoeding.
Verdachte heeft verder verklaard dat zij sinds 12 jaar samen op vakantie gaat met medeverdachte 1 en medeverdachte 2, welke vakantie telkens door medeverdachte 1 en medeverdachte 2 wordt betaald. Medeverdachte 2 heeft vlonders betaald voor in de voor- en achtertuin van verdachte. Na juni 2012 is aan verdachte geen uitkering meer verstrekt.
Bewijsoverweging
Op grond van de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte en haar voormalig echtgenoot vanaf - in ieder geval - 1 januari 2004 hun hoofdverblijf hadden in de woning van verdachte te woonplaats.
Gelet op het voorgaande was gezien het bepaalde in artikel 3 lid 4 van de Wet Werk en Bijstand sprake van het voeren van een gezamenlijke huishouding.
Uit het voorgaande volgt eveneens dat verdachte vanaf - in ieder geval - 1 januari 2004 een gezamenlijke huishouding voerde met medeverdachte 2. Niet alleen hadden medeverdachte 2 en verdachte hetzelfde hoofdverblijf, ook was sprake van een zorg voor elkaar, zoals bedoeld in artikel 3 lid 3 van de Wet Werk en Bijstand.
Door van het voorgaande geen melding te maken op de daarvoor bestemde formulieren, heeft verdachte ten onrechte een uitkering ontvangen naar de norm van een alleenstaande ingevolge de Wet Werk en Bijstand.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet opzettelijk heeft nagelaten de benodigde gegevens te verstrekken aan de Gemeente. Zij heeft geen opleiding gevolgd en heeft geen arbeidsverleden en had eenvoudigweg het besef niet dat een en ander gemeld diende te worden op de betreffende formulieren, aldus de verdediging.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Uit het dossier volgt dat verdachte medeverdachte 1 tijdens een ziekbed in 2003 heeft verzorgd. Zij heeft hierover destijds contact opgenomen met de Gemeente omdat zij, zo verklaarde zij, bang was dat haar uitkering zou stoppen. Verdachte was zich dus wel degelijk bewust van haar inlichtingenplicht. Bovendien heeft verdachte niet alleen nagelaten op voornoemde, door haar ondertekende formulieren melding te maken van een wijziging in haar woon- of leefsituatie. Tijdens een diagnosegesprek met een medewerker van Gemeente op 9 januari 2007 gaf verdachte – gelet op de bovenstaande bewijsmiddelen ten onrechte - aan dat zij alleen woont en slechts sporadisch contact heeft met haar voormalig echtgenoot.
Dat verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan haar inlichtingenplicht volgt tot slot ook uit de inhoud van haar verklaring. Zo verklaarde zij op de vraag waarom zij nooit heeft gemeld dat medeverdachte 1 en medeverdachte 2 bij haar wonen: “Ik ga niet zeggen tegen de Sociale Dienst dat zij daar wonen, want dan stopt mijn uitkering en krijg ik geen geld.”
De rechtbank stelt het benadelingsbedrag over de bewezenverklaarde periode, conform de berekening van de Gemeente, vast op circa € 120.000 bruto.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden.
Lees hier de volledige uitspraak.