Veroordeling wegens oplichting (miljoenen euro's) van familiebedrijf & overwegingen m.b.t. ‘eigen schuld’-verweer
/Rechtbank Noord-Holland 21 september 2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:8467
Verdachte heeft gedurende een periode van ruim anderhalf jaar op een geraffineerde wijze het familiebedrijf benadeelde 1 opgelicht. Verdachte heeft zich tegenover benadeelde 1 voorgedaan als eigenaar van het bedrijf het evenementenbureau, waarbij hij aangaf dat hij optredens van grote artiesten kon regelen, zoals Anouk, Marco Borsato, Dotan en Kensington. Verdachte heeft benadeelde 1 voorgewend dat deze artiesten moesten worden geboekt door middel van een driefasen-systeem, waarbij benadeelde 1 steeds hogere voorschotten moest voldoen die na het optreden van de artiest na aftrek van de gage zouden worden teruggestort. Om zijn verhaal aannemelijk te maken, heeft verdachte een valse printscreen verstuurd van een voorschotbetaling die zou zijn gedaan aan het management van Anouk. Voorts heeft hij meermalen valse e-mails verstuurd die zogenaamd afkomstig waren van manager 1 en manager 2, werkzaam voor respectievelijk Anouk en Marco Borsato. Benadeelde 1 heeft gedurende anderhalf jaar grote bedragen aan verdachte overgemaakt, als voorschot op de betalingen aan de artiesten. Verdachte voerde de druk om de voorschotten te blijven betalen steeds verder op. Een groot deel van de door verdachte voorgehouden optredens heeft nooit doorgang gevonden, terwijl voor de optredens die wél doorgang vonden exorbitant hoge bedragen zijn betaald. Uit niets blijkt dat verdachte op enig moment van plan was een significant deel van de voorschotten terug te betalen, zoals hij had toegezegd.
Verdachte heeft zich voorts samen met een ander schuldig gemaakt aan het opmaken van valse facturen voor optredens van Dotan en Kensington, terwijl deze artiesten niet bij benadeelde 1 hebben opgetreden. Op grond van deze facturen heeft de Belastingdienst de BTW over de door benadeelde 1 overgemaakte voorschotten teruggegeven.
Feit 1
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de ten laste gelegde oplichting allereerst aangevoerd dat verdachte zich tegenover de medewerkers van benadeelde 1 weliswaar ‘voornaam alias heeft genoemd, maar daarbij nooit de achternaam ‘achternaam alias’ heeft gebruikt. Voorts is er geen causaal verband tussen het gebruik van de naam ‘alias’ en de door benadeelde 1 gedane betalingen, zodat benadeelde 1 niet door het gebruik van die naam is bewogen tot afgifte. Daarnaast is niet komen vast te staan welke betalingen zijn gedaan naar aanleiding van specifieke door verdachte gedane mededelingen over het driefasen-systeem.
Duidelijk is, aldus de raadsvrouw, dat benadeelde 1 veel waakzamer en omzichtiger had moeten zijn bij het doen van zaken. Kort nadat verdachte zich bij benadeelde 1 had gemeld, heeft benadeelde 1 al een aanzienlijk geldbedrag op de rekening van het evenementenbureau gestort. Benadeelde 1 heeft geen enkel onderzoek naar de identiteit van verdachte verricht, of onderzoek gedaan bij de Kamer van Koophandel. Het driefasen-systeem bevat geen enkele logica en toch is steeds doorgegaan met de betalingen. Benadeelde 1 heeft de situatie zelf in het leven geroepen en zelf in stand gehouden. Onder deze omstandigheden kan volgens de raadsvrouw het bestanddeel ‘bewogen tot’ niet worden bewezen en dient vrijspraak te volgen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het volgende.
Voor oplichting als bedoeld in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is vereist dat iemand door een in dit artikellid opgenomen oplichtingsmiddel wordt ‘bewogen’ tot de in die bepaling bedoelde handelingen. Van het in het bestanddeel ‘beweegt’ tot uitdrukking gebrachte causaal verband is sprake als kan worden vastgesteld dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot een van de in dat artikel genoemde handelingen.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebezigd, is bewogen tot de in artikel 326, eerste lid, Sr bedoelde handeling, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In meer algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen. De begrenzing wordt gevormd door de situatie waarin het slachtoffer – gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de eigen gedragingen en kennis van zaken – de in een bepaalde gedraging van de verdachte besloten liggende onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien (HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889).
Uit de inhoud van de voor de bewezenverklaring gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte de naam ‘voornaam alias’ heeft gebruikt tegenover de medewerkers van benadeelde 1 en tegenover anderen die in de muziekindustrie werkzaam waren, zoals manager 1. Verdachte heeft ten aanzien hiervan verklaard dat hij (vooral in de uitgaanswereld) ‘voornaam alias’ werd genoemd, zodat in zoverre geen sprake kan zijn van een valse naam. De rechtbank acht dit onaannemelijk, nu de ‘echte’ vriend verdachte met dezelfde naam als alias, die jarenlang met verdachte bevriend is geweest en tegenover hem woonde, ter terechtzitting heeft verklaard dat verdachte nooit met de naam voornaam alias werd aangesproken, ook niet tijdens het uitgaan.
Uit de bewijsmiddelen is eveneens af te leiden dat verdachte tevens de achternaam alias’ heeft gebruikt. Zowel bestuurder 2 benadeelde 1 als boekhouder benadeelde 1 hebben immers als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat zij verdachte tijdens een eerder gehouden terechtzitting herkenden als alias. Daarnaast is in het besprekingsverslag van de bespreking van 10 mei 2016 te lezen dat verdachte zich heeft voorgesteld als eigenaar van de eenmanszaak het evenementenbureau. In de lijst van aanwezigen staat daarbij “alias” genoteerd. Bovendien heeft verdachte anderhalf jaar lang e-mails verstuurd vanaf het adres alias @gmail.com met als afzender ‘voornaam alias ’, waardoor de ontvangers van deze e-mails er van uit mochten gaan dat verdachte de naam ‘ alias ’ had. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte een valse naam en hoedanigheid heeft aangenomen om benadeelde 1 te bewegen tot afgifte van geldbedragen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij het driefasen-systeem verzonnen heeft. De rechtbank begrijpt dat hij dat gedaan heeft om benadeelde 1 steeds meer geld te laten betalen voor de door hem te boeken artiesten. Dat gepresenteerde systeem hield in dat een geïnteresseerd podium steeds met grote geldbedragen moest meedingen naar een aantal optredens van een artiest. Als het podium in de eerste fase niet werd uitgekozen voor een optreden, kon worden meegedongen in een tweede en later in een derde fase. Steeds moest daarvoor opnieuw geld worden ingelegd. Verdachte hield daarbij voor dat uiteindelijk na het optreden of bij een afwijzing van het podium in de derde fase het teveel aan betaalde gelden zou worden teruggestort.
Causaal verband
De rechtbank is van oordeel dat benadeelde 1 mede onder invloed van de door verdachte gebruikte valse naam en hoedanigheid, alsmede door verdachte’s mededelingen over het driefasen-systeem, is overgegaan tot afgifte van grote geldbedragen. Verdachte heeft bewust een – leugenachtige – setting gecreëerd waarin de eigenaars en werknemers van benadeelde 1 het idee hebben gekregen dat hij iemand was die in staat was grote artiesten te boeken, dat dit alleen kon worden bewerkstelligd door betalingen via een zogenoemd driefasensysteem, en dat teveel betaalde bedragen na afloop zouden worden teruggestort. Mede hierdoor heeft benadeelde 1 grote bedragen aan hem overgemaakt, zodat naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk sprake is van het voor oplichting vereiste causaal verband. Dat niet is vast komen te staan welke specifieke opmerking of welk oplichtingsmiddel tot welke specifieke betaling heeft geleid doet daaraan niet af.
Omzichtigheid slachtoffer
Ook het verweer dat benadeelde 1 niet is bewogen tot afgifte omdat zij eenvoudig gezegd ‘beter had moeten weten’ faalt. In november/december 2014 deed benadeelde 1 voor het eerst zaken met verdachte. Benadeelde 1 had de bestaande discotheek toen net naar een poppodium omgebouwd. ’De bedoeling was grote artiesten te laten optreden om het poppodium op de kaart te zetten en tot een succes te maken. Benadeelde 1 had geen enkele ervaring of deskundigheid op het gebied van de muziekindustrie. Verdachte vertelde benadeelde 1 dat hij ervaring had met het boeken van grote artiesten. Hij zou voor Mojo hebben gewerkt en kon onder meer een optreden van Anouk regelen. Vervolgens heeft benadeelde 1 een voorschot van €42.400 voldaan voor een optreden van Anouk. Medewerker benadeelde 1, sales- en marketingmanager bij benadeelde 1, heeft reeds in de beginperiode november/december 2014 zijn zorgen uitgesproken. Hij heeft toen om een bevestiging gevraagd van de betaling door het evenementenbureau voor het optreden van Anouk. Vervolgens heeft verdachte een valse printscreen van een betaling van €42.400 door het evenementenbureau aan boekingskantoor Anouk gezonden aan benadeelde 1. Hierdoor groeide het vertrouwen in verdachte. Verdachte heeft ook een aantal optredens geregeld die wél zijn doorgegaan en die een succes waren. Voorts betaalde verdachte af en toe iets van de door benadeelde 1 overgemaakte geldbedragen terug. Hierdoor bleef het in hem en in het driefasen-systeem gestelde vertrouwen bestaan. Om het driefasen-systeem te onderbouwen heeft verdachte valse e-mails verstuurd die afkomstig leken van manager 1, de tourmanager van Anouk, en van manager 2, de manager van Marco Borsato. Benadeelde 1 werd vervolgens in een later stadium door verdachte onder druk gezet om te blijven betalen. Daarbij heeft verdachte gedreigd dat het bedrijf al zijn reeds ingelegde geld kwijt zou zijn als bij anderen (zoals het artiestenbureau) geïnformeerd zou worden of als de volgende betaling niet zou worden verricht. Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat aan benadeelde 1 niet het verwijt kan worden gemaakt dat zij de verhalen van verdachte had moeten doorgronden.
Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee vast dat benadeelde 1 mede onder invloed van de door voornoemde oplichtingsmiddelen in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is bewogen tot de afgifte van grote geldbedragen, zodat feit 1 bewezen kan worden verklaard.
Feit 2
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het bewijs voor de valsheid van de tenlastegelegde facturen ontbreekt nu de facturen feitelijk de juridische en economische realiteit van dat moment hebben weergegeven. Er is betaald naar aanleiding van een afspraak tussen benadeelde 1 en het evenementenbureau om deze bedragen over te maken. Verdachte was nog bezig om optredens van Dotan en Kensington te boeken. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat er nooit een optreden is geregeld en moet vrijspraak volgen, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt het volgende. Verdachte en de boekhouder van benadeelde 1, boekhouder benadeelde 1, hebben de in de tenlastelegging genoemde facturen opgemaakt met de bedoeling de Belastingdienst te bewegen tot teruggave van betaalde BTW. Daarmee zijn de facturen valselijk opgemaakt. Verdachte en boekhouder benadeelde 1 hadden het oogmerk op die valsheid, omdat zij wisten dat de in de facturen genoemde artiesten (nog) niet in de benadeelde 1 hadden opgetreden, terwijl kosten zijn opgevoerd die meer omvatten dan enkel opstart- of bemiddelingskosten. De rechtbank acht feit 2 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Voor zover de raadsvrouw heeft betoogd dat (ten aanzien van de facturen die gedateerd zijn op 30 september 2015) geen sprake is van medeplegen vanwege de geringe bijdrage van verdachte, wordt dit weerlegd door de in de bijlage I bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen. Daaruit volgt dat verdachte niet alleen de factuurnummers aan boekhouder benadeelde 1 heeft doorgegeven, maar ook de omschrijving van de facturen.
Feit 4
De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangegeven dat het onder feit 4, eerste gedachtestreepje tenlastegelegde geldbedrag van €2.290.899,02 onjuist is en dat moet worden uitgegaan van een geldbedrag van €1.908.899,02. Dit geldbedrag betreft het totaal van gelden die vanaf de rekeningen van benadeelde 1, dan wel daaraan gelieerde personen, zijn overgemaakt naar het evenementenbureau, dan wel de rekeningen van alias en vervolgens contant zijn opgenomen.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van dit geldbedrag aangevoerd dat verdachte pas vanaf 25 maart 2016 de beschikking had over de bankpas van de rekening eindigend op 657 (t.n.v. alias h/o het evenementenbureau) en dat tot die tijd – gelet op de mutaties op die rekening – alleen alias deze rekening gebruikte. Voorts heeft verdachte nooit de beschikking gehad over de bankpassen van de rekeningen op naam van alias, welke eindigen op de nummers 177 en 190. Voor zover de tenlastelegging ziet op de betalingen door benadeelde 1, geldt dat deze gelden afkomstig zijn uit eigen misdrijf en de ten laste gelegde handelingen daarmee niet kwalificeerbaar zijn als witwassen. De facturen staan op naam van het evenementenbureau en de gelden worden overgeboekt op bankrekeningen van het evenementenbureau of de natuurlijke persoon achter het evenementenbureau. Daarmee is geen sprake van een verhullingshandeling. Hetzelfde heeft te gelden voor het onder het tweede gedachtestreepje tenlastegelegde geldbedrag van €2.717.645,07. Dit is het totaal aan geldbedragen die van de rekeningen van het evenementenbureau / alias naar de rekeningen van verdachte zijn overgemaakt. Ook ten aanzien van dit geldbedrag zijn geen verhullingshandelingen verricht, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank stelt voorop dat noch de tekst van artikel 420 bis Sr noch de wetsgeschiedenis eraan in de weg staan dat iemand die een in die bepaling omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens witwassen. Dit betekent niet dat elke gedraging die in artikel 420bis eerste lid, Sr is omschreven, onder alle omstandigheden de kwalificatie witwassen rechtvaardigt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen". Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als witwassen kan worden gekwalificeerd. Er moet dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
In het bijzondere geval dat het overdragen, gebruik maken of omzetten van een uit eigen misdrijf afkomstig voorwerp plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van de situatie waarin de verdachte een uit eigen misdrijf verkregen voorwerp verwerft of voorhanden heeft, is eveneens voor de strafbaarheid daarvan een gedraging vereist die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp gericht karakter heeft.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat een bedrag van in totaal €1.908.899,02 (direct of indirect) van benadeelde 1 is overgeboekt naar de rekening van het evenementenbureau en vervolgens contant is opgenomen van de rekening van het evenementenbureau of alias Privé. Een totaalbedrag van €2.717.645,07 is eveneens afkomstig van benadeelde 1 en is via de rekening van verdachte of derden contant gemaakt. Gelet op het onder feit 1 bewezenverklaarde is naar het oordeel van de rechtbank dit geld afkomstig uit een door verdachte zelf begaan misdrijf, te weten de door de verdachte gepleegde oplichting.
Gebleken is dat verdachte de bankrekening(en) van het evenementenbureau beheerde en dat hij in het bezit was van de bijbehorende bankpas. Er zijn tevens grote bedragen contant opgenomen van de rekeningen van alias, maar deze heeft verklaard dat hij alleen bedragen van de rekeningen opnam voor verdachte en als hij daarvoor opdracht of toestemming van hem had gekregen. De opgenomen geldbedragen zijn niet aangetroffen. Verdachte heeft niet verklaard waar dat geld zich thans zou bevinden, zodat de rechtbank er vanuit gaat dat hij het geld ofwel heeft gebruikt (bijvoorbeeld voor de luxe levensstijl waarover hij verklaard heeft), ofwel heeft verborgen.
De rechtbank is van oordeel dat door deze contante opnames en de (kennelijke) besteding van de desbetreffende geldbedragen de werkelijke aard, de criminele herkomst en de rechthebbende van dat geld is verborgen en verhuld. Dat contante geld is immers, anders dan het geld op de rekeningen, niet meer te traceren en niet meer te herleiden tot de oplichting of tot een bepaald persoon. De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte de herkomst van het geld heeft verborgen en verhuld en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een bedrag van (€1.908.899,02 + €2.717.645,07 =) €4.626.544,09. Voorts heeft verdachte erkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van twee auto’s (Mercedes Benz en Opel Insignia). Gelet op het grootschalige, langdurige en structurele karakter van het witwassen is voorts bewezen dat verdachte daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
Het onder het vijfde gedachtestreepje tenlastegelegde bedrag (€16.184.149, althans €14.500.016) ziet op het witwassen door middel van lottoformulieren. Niet kan worden uitgesloten dat het geld dat verdachte aan de lotto heeft besteed, hetzelfde geld is dat verdachte onder het eerste en tweede gedachtestreepje van de tenlastelegging (de contante opnames) heeft witgewassen. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte op enig moment over meer geld heeft beschikt dan de daar genoemde bedragen. Uit het enkele feit dat er een spelersgroep was die voor zoveel geld heeft ingelegd, en waartoe verdachte mogelijk behoorde, kan dat niet worden opgemaakt. Reeds hierom dient verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Feit 1: oplichting, meermalen gepleegd
Feit 2: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Feit 3: opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
Feit 4: van het plegen van witwassen een gewoonte maken
Feit 5: valsheid in geschrift en opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Strafoplegging
Gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden
Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij benadeelde 1 heeft een vordering tot schadevergoeding van €6.016.166,23 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de als feit 1. ten laste gelegde gedragingen zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit een bedrag van €6.016.165,23 aan materiële schade en €1 aan immateriële schade.
De materiële schade bestaat uit
betalingen die door benadeelde 1 zijn gedaan voor artiesten die niet bij benadeelde 1 hebben opgetreden;
betalingen die door benadeelde 1 zijn gedaan voor artiesten die wel bij benadeelde 1 hebben opgetreden, maar waarvoor benadeelde 1 teveel heeft betaald. Teneinde voor die prestaties een redelijke vergoeding te bieden zijn op die betalingen enkele stelposten in mindering gebracht die staan voor zo’n redelijke vergoeding.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat de stelposten onvoldoende met onderliggende stukken zijn onderbouwd. Dit laat echter onverlet dat – gelet op de (onderbouwde) betalingen die zijn gedaan voor artiesten – benadeelde 1 door de oplichting van verdachte enorme materiële schade heeft geleden, zelfs als de stelposten veronderstellenderwijs aanzienlijk hoger zouden moeten uitvallen. De rechtbank waardeert dit door de benadeelde partij geleden nadeel op ten minste €3.000.000. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de overige materiële schade niet-ontvankelijk verklaren.
Met betrekking tot het ‘eigen schuld’-verweer van de raadsvrouw verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor in haar bewijsoverweging aangaande feit 1 heeft overwogen, en waaruit volgt dat de benadeelde partij de geloofwaardigheid van de verhalen van verdachte niet in twijfel behoefde te trekken. Hoewel dat verweer in een civiele procedure nog nader onderzocht kan worden, ziet de rechtbank op dit moment geen reden om daarmee in haar schatting rekening te houden. Immers zijn de omstandigheden die tot de schade hebben geleid in overwegende mate, zo niet geheel, door verdachte in het leven geroepen, terwijl voor het overige ook nog de billijkheid in de weg kan staan aan honorering van dat verweer.
De gevorderde immateriële schade bestaat uit psychische klachten, angst, verdriet, boosheid en slaapproblemen ten gevolge van de oplichting. Deze immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als schade van de rechtspersoon
Benadeelde 1 Nu het niet de benadeelde partij is die de immateriële schade heeft geleden, zal de rechtbank de vordering met betrekking tot de immateriële schade afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachte’s onder 1. bewezen verklaarde handelen kort gezegd: oplichting, meermalen gepleegd aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Lees hier de volledige uitspraak.