Veroordeling wegens verboden schuldbemiddeling
/Rechtbank Amsterdam, 5 februari 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:1048
Verdachte hield zich van januari 2012 t/m december 2013 in Almere met haar eenmansbedrijf, naast inkomsten- en budgetbeheer voor cliënten die in problematische schulden zaten, ook bezig met commerciële schuldbemiddeling. Verdachte had met haar cliënten afgesproken dat zij hun schuldeisers zou benaderen om een regeling te treffen. Hiertoe heeft de verdachte diensten verricht, zoals het voeren van intakegesprekken, het benaderen van schuldeisers en het inventariseren van de schulden. Verdachte kreeg hiervoor betaald.
Verdenking
Verdachte wordt beschuldigd van schuldbemiddeling als bedoeld in artikel 47 lid 2 van de Wet op het consumentenkrediet (WCK).
Onder schuldbemiddeling wordt verstaan het in de uitoefening van een bedrijf of beroep, anders dan door het aangaan van een krediettransactie, verrichten van diensten, gericht op de totstandkoming van een regeling met betrekking tot de bestaande schuldenlast van een natuurlijke persoon, geheel of gedeeltelijk voortvloeiend uit een of meer krediettransacties (artikel 47 en 48 van de Wet op het consumentenkrediet). Het gaat met andere woorden bij schuldbemiddeling om activiteiten die zijn gericht op de afwikkeling van een schuldenlast bestaande uit (onder meer) kredietverplichtingen, door in overleg met de schuldeisers een regeling te treffen. Het betreft derhalve een verbod en de ratio daarvan is het voorkomen dat de schuldenlast van een in financiële moeilijkheden geraakte kredietnemer verder verslechtert als gevolg van de kosten die ter zake van schuldbemiddeling in rekening worden gebracht.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat verdachte de grens die strijd oplevert met artikelen 47 en 48 WCK niet over is gegaan.
Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat nagenoeg alle facturen budgetbeheer en inkomensbeheer betroffen. Slechts in die gevallen dat verdachte als bewindvoerder was aangesteld, mocht zij schuldregelingen treffen en facturen daarvoor verzenden, en is sprake van handelen binnen de normen van artikelen 47 en 48 WCK. Dat mocht verdachte, gezien artikel 48 lid 1 onder c van die wet.
Het is niet verboden op grond van artikelen 47 en 48 WCK om natuurlijke personen, die op de een of andere manier een grote althans problematische schuldenlast hebben, te helpen met het inventariseren van de omvang van die schulden, zien of bepaalde vorderingen verjaard zijn, hen te ondersteunen en te coachen bij inkomensbeheer dan wel budgetbeheer. De diensten van verdachte zijn er primair op gericht inzicht in de schulden te krijgen. Vanuit dat inzicht is natuurlijk het doel dat schulden betaald gaan worden. Verdachte helpt klanten om – nadat dat inzicht in de financiële huishouding tot stand is gebracht – ervoor te zorgen dat de vaste lasten worden betaald. Inzicht in de financiële huishouding leidt er ook toe dat klanten zich bewust worden van onzinnige uitgaven. Kortom, budgetbeheer. Op welke wijze kunnen de klanten per maand van hun netto inkomen méér overhouden? Dat is ook onderdeel van de dienstverlening van verdachte en daar mag zij onder de vigeur van de artikelen 47 en 48 WCK geld voor vragen. Verdachte zou zelfs namens die klanten regelingen mogen treffen met schuldeisers, maar dan mag ze sec voor dat deel van de dienstverlening géén geld vragen. Aan die regel heeft verdachte zich 100% gehouden.
Verdachte heeft enkel werk voor schuldbemiddeling in rekening gebracht in de periode dat zij als bewindvoerder was aangesteld door de rechtbank. Het is niet zo dat het ontslag als bewindvoerder “terugwerkende kracht” had. Verdachte heeft ook daadwerkelijk gewerkt voor het geld dat ze factureerde. Er is inkomensbeheer, budgetbeheer et cetera gedaan voor en ten behoeve van klanten. Contractueel is vastgelegd dat verdachte daar een rekening voor mocht sturen. Zij heeft nooit al haar werk uit gefactureerd. In sommige schrijnende gevallen heeft zij afgezien van facturering.
Verdachte ziet niet in dat zij geen geld mag of kan vragen voor een intakegesprek. Overigens, in diverse gevallen heeft zij daarvan afgezien. Verdachte ziet evenmin in dat zij geen geld mag vragen voor het aanschrijven van schuldeisers van klanten, waarbij het doel enkel is informatie te krijgen over de hoogte van de schuld. Er kan natuurlijk pas budget- en inkomensbeheer gedaan worden, als er een goede analyse en inventarisatie van schulden heeft plaatsgehad.
Oordeel rechtbank
De rechtbank heeft de overtuiging gekregen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals. De rechtbank overweegt voorts het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat zij inkomsten- en budgetbeheer voor haar cliënten heeft verricht. Een aantal cliënten van verdachte heeft verklaard dat zij bij verdachte hebben aangeklopt in verband met hun problematische schuldenlast en dat verdachte hun schuldeisers zou benaderen om tot een oplossing te komen en zij daar een vergoeding voor kreeg. Die verklaringen worden ondersteund door correspondentie van en aan verdachte waaruit blijkt dat er door haar actie is ondernomen om tot een schuldenregeling met schuldeisers te komen en de aanvraagformulieren Schuldregeling die een aantal van hen heeft ingevuld. Ten slotte stelt de rechtbank vast dat het eenmansbedrijf bedrijf A van verdachte geen instelling als bedoeld in artikel 48 WCK is.
De rechtbank overweegt ten overvloede, dat zelfs indien zij verdachte zou volgen in haar stellingen dat zij alleen aan budgetbeheer, -advies en -begeleiding deed en slechts de voorwaarden voor haar cliënten creëerde om zelfstandig tot een schuldregeling met hun schuldeisers te kunnen komen, dit niet wegneemt dat haar eenmansbedrijf bedrijf A kan worden gekwalificeerd als een schuldbemiddelingsbureau dat optreedt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, waarvoor de in artikel 48 lid 1 onder d WCK genoemde aanwijzing juist bedoeld is. De bedoeling van de wetgever – te weten: ‘de wens te voorkomen dat schuldenaren zich zouden laten bijstaan door malafide of onkundige schuldhulpbemiddelingsbureaus’– zou op onaanvaardbare wijze worden doorkruist indien dergelijke bureaus zich aan de ingevolge artikel 48 lid 1 onder d WCK te stellen eisen zouden kunnen onttrekken door de kosten van schuldbemiddeling vergoed te krijgen onder de noemer van (parallel lopend) budget- of inkomensbeheer, hetzij die kosten van derden te ontvangen, hetzij (in een incidenteel geval) die werkzaamheden om niet te verrichten (Vgl. Hof Arnhem 10 april 2008, ECLI:NL:GHARN:2008:BD3935).
Bewezenverklaring
Schuldbemiddeling als bedoeld in artikel 47 lid 2 van de WCK.
Strafoplegging
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een geldboete van 2300 euro.
De wetgever heeft het verbod op schuldbemiddeling ingesteld om de mensen die te maken hebben met een problematische schuldenlast ervoor te behoeden dat zij nog dieper in de problemen raken. Helaas is dat laatste in deze zaak wel gebeurd. De rechtbank is van oordeel dat een straf hier op zijn plaats is. Aangezien verdachte bij vonnis van heden ook wordt veroordeeld wegens valsheid in geschrift tot een taakstraf van 180 uur waarvan 60 uur voorwaardelijk heeft de rechtbank, mede gelet op het bepaalde in artikel 63 Sr de officier van justitie gevolgd in haar eis.
De kosten voor de intake en de maandelijkse kosten die de cliënten voor haar diensten moesten betalen, moet zij als schadevergoeding terugbetalen.
Lees hier de volledige uitspraak.