Verzoek tot overlevering aan de Belgische autoriteiten van een Nederlandse man die wordt verdacht betrokken te zijn bij de zogenaamde "kasteelmoord" wordt toegestaan
/Rechtbank Amsterdam 6 september 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:5601
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België 2 strafbare feiten.
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 14 en 16, te weten:
- 14. moord en doodslag, zware mishandeling
- 16. ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling;
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij met betrekking tot de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings van het Parket van de Procureur des Konings te Brugge heeft de in de brief van 4 juli 2013 volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon].
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ). Na de terugkeer kan de Belgische vrijheidsbenemende straf of maatregel worden aangepast.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
De onder 4.1 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Moord, doodslag en zware mishandeling (artikelen 287, 289, en 302 WvSr)
Opzettelijk iemand van de vrijheid beroven (artikel 282 WvsSr)
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Artikel 11 van de OLW
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering van de opgeëiste persoon op grond van artikel 11 van de OLW moet worden geweigerd. Hiertoe is aangevoerd, kort samengevat, dat de opgeëiste persoon voor de feiten in België een levenslange gevangenisstraf opgelegd kan krijgen. In België kent men de herzieningsprocedure en de gratieverlening niet. Het genaderecht van de koning gaat waarschijnlijk geschrapt worden. Overlevering van de opgeëiste persoon zal daarom schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) kunnen opleveren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de mogelijkheid van gratie maakt dat er geen sprake is van een dreigende schending van artikel 3 EVRM
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Uit de aanvulling op het EAB (e-mails van 14 en 20 augustus 2013) blijkt dat in België in artikel 110 van de Grondwet het genaderecht van de Koning is neergelegd. Hierbij heeft de Koning het recht de uitvoering van de straf gedeeltelijk kwijt te schelden. Hij kan de straf ook verminderen of omzetten of een proeftijd toestaan. Middels genade kan ook een alternatieve straf worden opgelegd. Er is geen herzieningsprocedure. Uit de informatie volgt dat geen sprake is van een onomkeerbare levenslange gevangenisstraf (“irreducible life sentence”). België is verder partij bij het EVRM en de rechtbank vertrouwt erop dat België zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. Het is voorts niet aan de rechtbank om vooruit te lopen op een eventuele schrapping van het genaderecht van de Belgische koning, zoals door de raadsman is betoogd.
Gezien het voorgaande is geen sprake van de door de raadsman gestelde dreigende mensenrechtenschending.
Conclusie
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
Lees hier de volledige uitspraak.