Vijfde voortgangsrapportage Modernisering Strafvordering: nieuw wetboek wordt pas eind 2020 aan parlement aangeboden
/Op 9 april jl. hebben de ministers Grapperhaus en Dekker de vijfde voortgangsrapportage modernisering van het Wetboek van Strafvordering aan de Tweede Kamer gezonden. In deze vijfde voortgangsrapportage gaan zij in de op de stand van zaken van het project modernisering Wetboek van Strafvordering. Ook wordt, naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Commissie voor Justitie en Veiligheid van de Tweede Kamer, een update van de Contourennota gegeven.
Inleiding
Uitvoerige consultatie en intensief overleg met vertegenwoordigers van de belangrijkste praktijkorganisaties hebben geleid tot een conceptwetsvoorstel voor de Boeken 1 tot en met 6 van het nieuwe wetboek. Samen met de reeds tot wet verheven Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Stb. 2017, 82) en de Wet herziening regeling internationale samenwerking in strafzaken (Stb. 2017, 246), vormt het conceptwetsvoorstel een geheel gemoderniseerd Wetboek van Strafvordering. Door een Invoeringswet zal de inhoud van deze laatste twee wetten op een later moment worden aangepast op terminologie en systematiek van de Boeken 1 tot en met 6, en naar het nieuwe wetboek worden overgeheveld.
Het nieuwe Wetboek van Strafvordering bevat eenvoudigere regels voor de toepassing van opsporingsbevoegdheden, flexibele mogelijkheden voor de afdoening van strafbare feiten en voorziet in stroomlijning van de berechting. Het is een modern wetboek dat een techniekonafhankelijke, toekomstbestendige regeling van het strafprocesrecht biedt. Het nieuwe wetboek is daarnaast ook een evenwichtig wetboek, dat de positie van het slachtoffer versterkt en dat heldere waarborgen biedt voor de verdachte. Het is kortom een wetboek dat kwalitatief hoogwaardige strafrechtspleging bevordert en dat de komende decennia weer voldoende houvast zal bieden aan de professionals die werkzaam zijn in de strafrechtspleging en rechtszekerheid biedt aan de burger.
Op dit moment worden de algemene maatregelen van bestuur voorbereid waarin voorschriften worden opgenomen ter uitvoering van verschillende bepalingen in het nieuwe wetboek. Eerdaags zal ook een voorstel voor een Innovatiewet Strafvordering in consultatie worden gegeven op grond waarvan in de aanloop naar het nieuwe Wetboek van Strafvordering alvast enkele onderdelen van het nieuwe wetboek in de praktijk kunnen worden beproefd.
Voorts wordt naar aanleiding van de evaluatie Wet OM-afdoening een wetsvoorstel voorbereid dat Boek 3 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering aanvult. Ook zal dit wetsvoorstel een regeling bevatten voor rechterlijke toetsing van hoge transacties.
Intussen is eveneens verder gegaan met het in kaart brengen van het implementatietraject voor het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Die implementatie is uiteraard pas over een aantal jaren aan de orde.
De benodigde implementatie-inspanningen moeten volledig in kaart worden gebracht en geconcretiseerd.
Het is de bedoeling het resterende deel van dit jaar gebruiken voor dit onderzoek naar de implementatie van het nieuwe Wetboek van Strafvordering.
Gemeend wordt dat het vanuit een legislatief oogpunt pas verantwoord is het conceptwetsvoorstel voor de Boeken 1 tot en met 6 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering ter advisering aan de Raad van State voor te leggen, als we het traject voor invoering van het nieuwe wetboek en de kosten daarvan op adequate wijze hebben geborgd. Dit betekent ook dat de aanbieding van het nieuwe Wetboek van Strafvordering aan het parlement op een later moment zal plaatsvinden dan in de vorige voortgangsrapportage voorzien: volgens bijgestelde planning eind 2020.
Voortgang wetgeving
De afgelopen maanden heeft de zogeheten eindredactiefase geleid tot afronding van de conceptversie van de Boeken 1 tot en met 6 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. De eerdere voorbereiding van het wetboek vond plaats in tranches, op uitdrukkelijk verzoek van de toenmalige Stuurgroep Versterking Prestaties Strafrechtketen; mede gelet op de beschikbare capaciteit van de betrokken organisaties. In de consultatie werd benadrukt dat het voor de samenhang van de verschillende boeken noodzakelijk is om het nieuwe wetboek als één geheel voor te bereiden (Kamerstukken II 2017/18, 29 279, nr. 402). De eindredactiefase was nodig om onder andere coherentie en consistentie in procedures en gebruikte terminologie te bewerkstelligen.
Innovatiewet Strafvordering
Op basis van een Innovatiewet zal per 1 januari 2021 met enkele onderdelen van het nieuwe wetboek in de praktijk ervaring worden opgedaan. In het conceptwetsvoorstel voor de Innovatiewet Strafvordering is daartoe een aantal pilot-projecten voorzien. De wettelijke basis voor deze projecten wordt geboden door een aparte regeling die wordt opgenomen in het Vierde Boek van het huidige Wetboek van Strafvordering. Die regeling houdt in dat ten behoeve van het beproeven van onderdelen van het nieuwe Wetboek van Strafvordering mag worden afgeweken van bepalingen in de huidige wetgeving. Of dat het bestaande wetboek wordt aangevuld met enkele nieuwe procedures of bevoegdheden afkomstig uit het nieuwe wetboek.
Voor alle pilot-projecten wordt afzonderlijk een aantal vragen geformuleerd waarop door beproeving van de regeling in de praktijk, antwoord kan worden gevonden. De pilot-projecten worden door het WODC geëvalueerd; met de evaluatie wordt al tijdens de pilots begonnen. Met de uitkomsten kan zodoende rekening worden gehouden bij de wetgevingsprocedure voor het nieuwe Wetboek van Strafvordering.
Voor de Innovatiewet Strafvordering zijn de volgende onderwerpen voorzien. Het eerste onderwerp betreft het aanmerken van audiovisuele registratie als wettig bewijsmiddel. Een tweede pilot ziet op het mogelijk maken van de toepassing van enkele opsporingsbevoegdheden die in het huidige wetboek nog is voorbehouden aan de officier van justitie, door de hulpofficier van justitie. Een volgende pilot heeft betrekking op de bevordering van herstelbemiddeling in het strafrecht. Verder zal ervaring worden opgedaan met de toepassing van twee nieuwe opsporingsbevoegdheden die voortvloeien uit de aanbevelingen in het rapport van de Commissie modernisering opsporingsonderzoek in het digitale tijdperk (Regulering van opsporingsbevoegdheden in een digitale omgeving, Den Haag: Ministerie van Justitie en Veiligheid 2018). Het gaat om de netwerkzoeking na inbeslagneming van een geautomatiseerd werk of een digitale gegevensdrager en het kennisnemen van gegevens die na inbeslagneming nog wordt ontvangen op dat communicatie-apparaat. Een ander onderwerp betreft de mogelijkheid tot het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad op het terrein van het strafrecht. Met deze prejudiciële procedure bestaat al ervaring in civiele en fiscale zaken; bezien kan worden hoe de procedure werkt in strafzaken. In de pilot kan alvast ervaring worden opgedaan met een dergelijke procedure in het strafrecht, voorafgaand aan de inwerkingtreding van het nieuwe wetboek. Voorstelbaar is namelijk dat, in de eerste periode na de inwerkingtreding van het nieuwe wetboek, er rechtsvragen zullen leven. Ten slotte zal de werking beproefd worden van de in het nieuwe wetboek voorziene mogelijkheid tot afsplitsing van de vordering van het slachtoffer als benadeelde partij in de praktijk.
Evaluatie Wet OM-afdoening
De evaluatie van de Wet OM-afdoening is afgerond. Uit de evaluatie van de Wet OM-afdoening komt naar voren dat de strafbeschikking inmiddels een belangrijke plaats inneemt in het Nederlandse sanctiebestel. Niettemin is in de kabinetsreactie naar aanleiding van deze evaluatie aangekondigd dat het voornemen bestaat de regeling door wetswijziging verder te verbeteren (Kamerstukken II 2017/18, 29279, nr. 478). Deze wetswijziging is thans in voorbereiding. Bij het wetsvoorstel naar aanleiding van de evaluatie van de Wet OM-afdoening worden – naast de in de kabinetsreactie aangekondigde maatregelen – ook de aanbevelingen van de procureur-generaal bij de Hoge Raad over de praktijk van de strafbeschikking betrokken. Gelet op het belang van de te regelen onderwerpen, en het feit dat het wetsvoorstel handelt over een kernonderdeel van het nieuwe wetboek – een van de belangrijkste modaliteiten voor de afdoening van strafbare feiten – wordt het wetsvoorstel dit jaar apart in procedure gebracht. De daaruit voortvloeiende aanpassingen ten opzichte van de huidige regeling kunnen in een later stadium in Boek 3 (‘beslissingen over vervolging’) van het nieuwe wetboek worden opgenomen. Vermelding verdient nog dat het voorgaande eveneens betekent dat ook de verschillende suggesties over de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten die in de advisering over de consultatieversie van Boek 3 naar voren zijn gebracht bij dit afzonderlijke wetgevingstraject in overweging zullen worden genomen.
Een belangrijk onderdeel van het wetsvoorstel vormt de invoering van een marginale rechterlijke toets voor hoge transacties. Of een dergelijke transactie rechtmatig, passend en proportioneel is wordt thans niet getoetst door een rechter. Hierin wordt verandering gebracht. In samenspraak met de rechtspraak en het openbaar ministerie wordt in het kader van het wetsvoorstel gewerkt aan een regeling om een dergelijke toets door de rechter te introduceren in het Wetboek van Strafvordering. De genoemde contouren van deze beoogde regeling, zoals geschetst in de kabinetsreactie op de evaluatie van de Wet OM-afdoening, dienen daarbij als uitgangspunt. Ten aanzien van de ontnemingsschikking kan een vergelijkbare procedure worden ingericht. De vormgeving van een dergelijke procedure nemen wij mee bij de totstandkoming van de marginale rechterlijke toets van hoge transacties. Vooruitlopend op deze wettelijke regeling zal de Aanwijzing hoge en bijzondere transacties door het openbaar ministerie in lijn worden gebracht met de staande praktijk op het gebied van transparantie.
Voorts wordt in het kader van het wetsvoorstel naar aanleiding van de evaluatie van de Wet OM-afdoening nader onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van het opleggen van een voorwaardelijke sanctie in een strafbeschikking en naar de mogelijkheid van verbeurdverklaring van eerder inbeslaggenomen voorwerpen met een strafbeschikking.
Uitwerking doelstellingen modernisering
Wetboek van Strafvordering In de Contourennota is een aantal concrete doelstellingen bepaald voor het project modernisering Wetboek van Strafvordering. Aan die doelstellingen is bij de voorbereiding van het conceptwetsvoorstel voor de Boeken 1 tot en met 6 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering als volgt uitvoering gegeven.
Een adequate justitiële reactie op strafbaar gedrag en het voorkomen van onjuiste justitiële beslissingen. Gewaarborgd dient te zijn dat het onderzoek in een strafzaak vanaf het begin zowel zorgvuldig als voortvarend plaatsvindt, met inachtneming van de (grond)rechten van betrokkenen – de verdachte, het slachtoffer en de burger. Beide vereisten bepalen de legitimiteit van de strafrechtspleging. Wanneer het gevoelen ontstaat dat de regeling van het strafproces niet kan voldoen aan de vraag van de samenleving om adequaat te reageren op het plegen van misdrijven – omdat er te weinig bevoegdheden tot opsporing zijn of omdat strafzaken te lang duren – komt de rol die het strafrecht dient te vervullen als sanctie op het plegen van strafbare feiten in het geding. Een goed functionerende, actuele en moderne regeling van het strafprocesrecht is dus van groot belang. Evenzeer is van belang dat de samenleving vertrouwen heeft in de kwaliteit, de integriteit en de evenwichtigheid van de opsporing en de berechting van strafbare feiten. De beslissingen waarmee een zaak wordt afgedaan – door de rechter of de officier van justitie – moeten door de kwaliteit van de onderbouwing van het uitgesproken oordeel, gezaghebbend en onomstreden zijn.
In het nieuwe wetboek wordt in dit kader ingezet op een beweging naar voren: met een samenstel van maatregelen wordt bevorderd dat strafzaken beter voorbereid bij de zittingsrechter komen. Dit komt de kwaliteit van de berechting ten goede en dringt doorlooptijden terug. Nu komen vaak strafzaken bij de rechter, terwijl het onderzoek nog niet klaar is. Dit wordt deels veroorzaakt doordat in huidige regeling de berechting moet beginnen na negentig dagen gevangenhouding van de verdachte. De beweging naar voren krijgt onder andere vorm door opheffing van deze zogenoemde pro-formazittingen. Tegelijk wordt de betrokkenheid van de raadkamer en de rechter-commissaris bij het opsporingsonderzoek versterkt. Getuigen die de officier van justitie of de verdediging willen oproepen, kunnen in veel gevallen bijvoorbeeld al voor de berechting bij de rechter-commissaris worden gehoord. In dat kader wordt door enkele aanpassingen de vroegtijdige participatie van de verdediging aan het onderzoek bevorderd. Zo zal de verdachte of diens raadsman voortaan bij dat verhoor van getuigen door de rechter-commissaris aanwezig mogen zijn om zijn ondervragingsrecht uit te oefenen, tenzij er een reden is om de toegang tot dat verhoor te ontzeggen.
Vereenvoudiging van het voorbereidend onderzoek en van de regeling van de opsporingsbevoegdheden
In het nieuwe wetboek is gekozen voor een uniforme structuur voor het onderzoek naar strafbare feiten, in de vorm van het opsporingsonderzoek dat onder leiding van de officier van justitie wordt verricht door opsporingsambtenaren.
Het nieuwe wetboek bevat verder een aanzienlijke vereenvoudiging van de regeling van de bijzondere opsporingsbevoegdheden. Die regeling bestaat in het huidige wetboek uit meer dan zeventig bepalingen. Dit is het gevolg van de keuze van de wetgever bij de totstandkoming van de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden om de in de wet opgenomen bijzondere opsporingsbevoegdheden – zoals stelselmatige observatie, pseudokoop en infiltratie – hoewel inhoudelijk identiek, apart te regelen naargelang de toepassing plaatsvindt in verschillende soorten opsporingsonderzoek naar misdrijven. In de nieuwe regeling is geregeld dat de slechts eenmaal uitgeschreven heimelijke opsporingsbevoegdheden kunnen worden uitgeoefend als aan de verschillende verdenkingsvoorwaarden die voor deze soorten opsporingsonderzoek gelden, is voldaan. Mede daarom kan worden volstaan met ruim twintig artikelen, zelfs na toevoeging van enkele nieuwe bevoegdheden, waarbij overigens ook een overzichtelijke nummering wordt gehanteerd (in tegenstelling tot de huidige ingewikkelde nummering met artikelen als 126zga, 126nda en 126aa, etc.).
Lees meer: