Volledige afgifte van Fiod-journaal in kort geding geweigerd, geen schending onschuldpresumptie
/Voorzieningenrechter Rechtbank Amsterdam 27 november 2012, LJN BY4357 Een van de eisende partijen is strafrechtelijk veroordeeld voor overtreding van de Wet toezicht kredietwezen en de Wet melding ongebruikelijke transacties.
Eisers stellen als gevolg van het strafrechtelijk onderzoek schade te hebben geleden. In het kader van een in verband daarmee tegen de Staat in te stellen vordering uit hoofde van onrechtmatige overheidsdaad, wordt in dit kort geding de volledige afgifte van een zogenoemd Fiod-journaal gevorderd. Eisers beschikken reeds over een deel van het Fiod-journaal en vorderen nu de volledige afgifte daarvan.
Eisers stellen dat uit het Fiod-journaal blijkt dat de Fiod, dan wel het Openbaar Ministerie, bij het strafrechtelijk onderzoek niet is uitgegaan van de vereiste onschuldpresumptie.
De voorzieningenrechter wijst de vordering af. De voorzieningenrechter acht daarbij van belang dat de strafrechter reeds de door eisers gestelde onrechtmatigheden in het strafrechtelijk onderzoek heeft beoordeeld en naar aanleiding daarvan heeft geoordeeld dat er door het Openbaar Ministerie niet is gehandeld in strijd met een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM, waardoor in het kort geding als uitgangspunt dient te worden genomen dat de kans van slagen van de vordering uit onrechtmatige overheidsdaad gering is.
Daarnaast dienen de gegevens in het Fiod-journaal te worden aangemerkt als politiegegevens in de zin van de Wet politiegegevens (Wpg). Eisers hebben ook een verzoek om kennisneming van het Fiod-journaal op grond van art. 25 Wpg ingediend en een eventuele afwijzing kan ter toets aan de bestuursrechter worden voorgelegd. Hierom is thans terughoudendheid geboden.
"4.4. Bij de beoordeling van het rechtmatige belang wordt voorop gesteld dat indien voldoende zeker is dat een vordering uit onrechtmatige daad, waar (eisers) c.s. het belang bij afgifte op baseert, geen kans van slagen heeft, een rechtmatig belang bij afgifte niet geacht moet worden aanwezig te zijn. Nu de Staat heeft aangevoerd dat (eisers) c.s. geen rechtmatig belang heeft bij afgifte van het volledige Fiod-journaal, zal dit belang hierna worden onderzocht.
4.5. Uit bestendige rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat voor een gewezen verdachte zoals (eiser sub 6) twee mogelijke grondslagen bestaan op grond waarvan een vordering tot schadevergoeding in verband met strafrechtelijk optreden van politie en justitie op de voet van onrechtmatige overheidsdaad kan worden ingesteld:
- in het geval dat van de aanvang af een rechtvaardiging voor dat optreden heeft ontbroken doordat dit optreden in strijd was met een publiekrechtelijke rechtsnorm, neergelegd in de wet of in het ongeschreven recht, waaronder het geval dat van de aanvang af een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 Sv heeft ontbroken. De vraag of een rechtvaardiging voor het strafrechtelijk optreden heeft ontbroken zal daarbij moeten worden beoordeeld naar het tijdstip waarop dit optreden heeft plaatsgevonden;
- in het geval dat, ongeacht of in strijd met een publiekrechtelijke rechtsnorm is gehandeld, uit de uitspraak van de strafrechter of anderszins uit de stukken betreffende de niet met een bewezenverklaring geëindigde strafzaak blijkt van de onschuld van de verdachte en derhalve van het ongefundeerd zijn van de verdenking waarop het optreden van politie of justitie berustte (hierna: het gebleken onschuld-criterium).
4.6. (Eisers) c.s. heeft aangevoerd dat de onrechtmatige gedragingen van de Staat die hij in een civiele procedure aan de orde wenst te stellen zijn: het vooropgezette plan van het Openbaar Ministerie en de FIOD om de ondernemingen van (eiser sub 6) te ruïneren, het onrechtmatig lamleggen van de computersystemen van eiser sub 1, de onrechtmatige beslagen, misbruik van bevoegdheid, onrechtmatige perspublicaties en -uitingen, schending van elementaire rechten en het niet in acht nemen van de vereiste proportionaliteit en subsidiariteit door de Staat.
4.7. Overwogen wordt dat (eiser sub 6) voormelde gedragingen van de Staat ook in de strafzaak tegen hem naar voren heeft gebracht en dat de strafrechter in het vonnis van 24 mei 2012 naar aanleiding daarvan heeft geoordeeld dat het optreden van het Openbaar Ministerie weliswaar op onderdelen voor kritiek vatbaar is, maar dat niet gezegd kan worden dat ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van (eiser sub 6) op een eerlijke behandeling is tekortgedaan. Naar het oordeel van de strafrechter heeft het Openbaar Ministerie niet in strijd gehandeld met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM (zie 2.20).
4.8. Het voormelde vonnis betreft een bodemvonnis waar de rechter in kort geding die moet beslissen op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening, in beginsel zijn vonnis op dient af te stemmen. Weliswaar heeft (eiser sub 6) tegen het vonnis van 24 mei 2012 hoger beroep ingesteld, maar bij de huidige stand van zaken moet in dit kort geding als uitgangspunt worden genomen dat een civiele vordering van eisers c.s. uit onrechtmatig overheidsoptreden tegen de Staat weinig kans van slagen heeft. Dit betreft vooral de verweten onrechtmatige gedragingen die in het kader van het strafvorderlijk optreden zijn verricht, te weten het lamleggen van de computersystemen van (eiser sub 1) en de gelegde beslagen. De gestelde onrechtmatige persuitlatingen vallen daar niet onder, maar ten aanzien van die uitlatingen valt niet goed in te zien waarom eisers c.s. het volledige Fiod-journaal nodig heeft in een civiele procedure, waarin de (on)rechtmatigheid van die uitlatingen zal worden getoetst.
4.9. Daar komt bij dat de Staat onder meer heeft aangevoerd dat het Fiod-journaal politiegegevens als bedoeld in artikel 1, sub a, van de Wet politiegegevens (Wpg) bevat en dat ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten en artikel 2 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, het bepaalde in de Wpg van overeenkomstige toepassing is verklaard op de bijzondere opsporingsdienst FIOD. In verband daarmee stelt de Staat dat (eisers) c.s. voor inzage in het volledige Fiod-journaal een verzoek ingevolge artikel 25 Wpg dient te doen, dat eisers c.s. ook daadwerkelijk een verzoek om informatie onder meer gebaseerd op de Wpg bij de Staat heeft ingediend en dat dit verzoek nog in behandeling is. Dat bij de Staat een verzoek mede gebaseerd op de Wpg is ingediend, is door (eisers) c.s. niet betwist.
4.10. Overwogen wordt dat in artikel 27 Wpg is omschreven in welke gevallen een verzoek om kennisneming van politiegegevens wordt afgewezen. Of een van die gevallen zich hier voordoet is primair ter beoordeling aan het verantwoordelijke orgaan dat op het verzoek beslist. Een beslissing op het verzoek geldt op grond van artikel 29 Wpg als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en kan ter toets aan de bestuursrechter worden voorgelegd. In het licht hiervan is een terughoudende opstelling van de civiele voorzieningenrechter met betrekking tot de vraag of het Fiod-journaal dient te worden verstrekt geboden, te meer nu in het onderhavige geval de rechter-commissaris in de strafzaak het beroep van de FIOD om het Fiod-journaal vanwege het opsporingsbelang niet volledig te verstrekken voor een groot deel heeft gehonoreerd en het strafrechtelijk onderzoek in GVO-2 nog loopt. Bovendien is gesteld noch gebleken dat de beoordeling van het verzoek als bedoeld in artikel 25 Wpg niet kan worden afgewacht."
Lees hier de volledige uitspraak.