Veroordeling verzekeringsconsulente voor valsheid in geschrifte en verduistering

Gerechtshof 's-Hertogenbosch 23 november 2012, LJN BY4565 Verdachte is in eerste aanleg voor twee gevallen van valsheid in geschrifte en drie gevallen van verduistering veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Voorts heeft de eerste rechter beslist over vorderingen van de benadeelde partijen.

De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Vordering AG

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het onder 1. primair, 2., 3. subsidiair, 4. primair en 5. subsidiair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij 1 zal toewijzen tot een bedrag van € 1.707,28 onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij 2 in diens vordering niet-ontvankelijk zal verklaren.

Standpunt verdediging

Namens verdachte is primair de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard ten aanzien van de tenlastegelegde verduisteringen. Meer subsidiair is aangevoerd dat wegens vormverzuimen bij de doorzoeking bewijsuitsluiting zou moeten plaatsvinden. Meest subsidiair heeft de verdediging vrijspraak van feit 2, 3 en 5 bepleit.

Ten aanzien van de strafmaat heeft de verdediging verzocht om af te zien van oplegging van een gevangenisstraf die in duur het voorarrest zou overstijgen. De vordering van de benadeelde partij 2 moet volgens de verdediging niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering van benadeelde partij 1 zou ten dele kunnen worden toegewezen.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De verdediging heeft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit op twee gronden. De twee gronden leveren afzonderlijk dan wel gezamenlijk een grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte op volgens de verdediging.

In de eerste plaats stelt de verdediging dat het openbaar ministerie bij het samenstellen van het strafdossier te selectief te werk is gegaan. Uitsluitend belastende informatie is in het dossier gevoegd. Stukken die ontlastend konden zijn voor verdachte, zoals rectificaties, zijn buiten het dossier gehouden. De raadsman heeft daarbij ondermeer verwezen naar de stukken zoals deze door de verdediging ter zitting van het hof zijn overgelegd en waaruit af te leiden zou zijn. dat verzekeringsmaatschappijen ten onrechte klanten van verdachte zouden hebben geroyeerd.

Voorts zijn met betrekking tot het binnentreden aan twee processen-verbaal opgemaakt door verbalisant. In het ene proces-verbaal wordt de partner van verdachte genoemd als degene die aanwezig was en toestemming gaf voor het binnentreden. In het andere proces-verbaal wordt medeverdachte - buurman als zodanig genoemd. Het had op de weg van de politie gelegen om een nader proces-verbaal op te maken om deze ongerijmdheid toe te lichten en recht te zetten. Dit is nagelaten.

Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting overweegt het hof het volgende.

De administratie van verdachte is onder verdachte in beslag genomen. Kennelijk zijn sommige stukken uit die administratie toegevoegd aan het dossier en andere niet. Dat hierbij te selectief te werk is gegaan, in die zin dat bewust ontlastende stukken buiten het dossier zijn gehouden, is niet aannemelijk geworden door hetgeen door de verdediging is aangevoerd en/of door de stukken die zijn overgelegd.

Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat het openbaar ministerie, danwel de verbalisanten onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie, bij de selectie van gehanteerde documenten hebben gehandeld met grove verontachtzaming van de belangen van verdachte bij haar recht op een eerlijk proces.

Ten aanzien van het proces-verbaal van binnentreden heeft verbalisant inmiddels op verzoek van het hof per e-mail en naar het oordeel van het hof genoegzaam verduidelijkt dat het de echtgenoot van verdachte was die de rechter-commissaris en het opsporingsteam de toegang heeft verschaft tot de woning. Dit is de partner van verdachte. Hij woonde samen met verdachte op dat adres. Het proces-verbaal waarin dit correct is geverbaliseerd, maakt deel uit van het onderhavige dossier. Ook in de overige stukken met betrekking tot de doorzoeking, opgenomen vanaf pagina 384 van het dossier en in de map van het gerechtelijk vooronderzoek, is dit steeds correct weergegeven.

Het proces-verbaal waarin - volgens de hiervoor bedoelde verbalisant mogelijk door een administratieve fout - de naast de partner van verdachte woonachtige medeverdachte - buurman is vermeld als de bewoner van de woning, is door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep zelf aangereikt en behoorde tot het strafdossier van een andere verdachte.

Voor de stelling dat in de onderhavige zaak sprake is geweest van een grove veronachtzaming van de belangen van verdachte doordat de politie de ongerijmdheden tussen de twee processen-verbaal niet heeft toegelicht en rechtgezet, is dan ook geen grond. Naar het oordeel van het hof kan er bovendien, gelet op de overige beschikbare stukken met betrekking tot de doorzoeking, geen misverstand bestaan over de feitelijke gang van zaken bij het binnentreden van de woning.

Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot het niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie, is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.

Oordeel Hof

Verdachte kreeg van verzekerden geldbedragen onder zich uit hoofde van haar beroep als verzekeringsagente. Op grond van een overeenkomst van dienstverlening, diende verdachte deze geldbedragen over te maken naar verzekeringsmaatschappijen ter voldoening van de verzekeringspremies. Het spreekt voor zich dat dit voor de vervaldatum van de betalingstermijn diende te gebeuren.

Verdachte heeft erkend dat zij (delen van) geldbedragen die bestemd waren voor de betaling van verzekeringspremies, van de zakelijke rekening heeft onttrokken om tekorten in haar persoonlijke financiële huishouding te dekken. Premies heeft zij niet, dan wel niet tijdig, afgedragen. Door te handelen zoals zij heeft gedaan, heeft verdachte geldbedragen onttrokken aan het doel waarvoor deze bestemd waren. In plaats daarvan is verdachte als heer en meester over (een deel van de) geldbedragen gaan beschikken.

Dit levert, naar het oordeel van het hof, wederrechtelijke toe-eigening op.

De verdediging heeft zich nog op het standpunt gesteld dat verdachte verscheidene verzekeringspremies - al dan niet te laat - wel degelijk heeft betaald, zij het aan de tussenpersoon. De tussenpersoon zou vervolgens tekort zijn geschoten in de doorbetaling aan de verzekeringsmaatschappijen.

Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting overweegt het hof het volgende.

De stukken die de verdediging in dit kader heeft overgelegd, zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende gespecificeerd om als onderbouwing te kunnen dienen. De stukken zijn op onderdelen niet met elkaar in overeenstemming. Uit de door de verdediging overgelegde bankafschriften kan weliswaar blijken dat verdachte op bepaalde data betalingen heeft verricht aan de tussenpersoon, doch daaruit kan niet worden afgeleid voor welke polissen verdachte deze betalingen zou hebben verricht. De omschrijvingen op de bankafschriften en ook de bedragen passen niet bij polissen van de in de tenlastelegging genoemde gedupeerde verzekeringsnemers.

Het is niet aannemelijk geworden dat verdachte de ten laste gelegde betalingen wel middelijk of onmiddellijk tijdig zou hebben doorbetaald en dat de tussenpersoon nalatig zou zijn geweest deze bedragen door te boeken naar de verzekeringsmaatschappijen.

Ten aanzien van het onder 5 telastegelegde heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de premies voor de autoverzekering betreffende de Peugeot van benadeelde 8 door verdachte zijn doorbetaald aan de verzekeringsmaatschappij, doch dat de verzekeringsmaatschappij zich niet heeft gehouden aan toegezegde correcties op de polis. Daartoe zijn door de verdediging eveneens stukken overgelegd, waaronder een polisblad en een kopie van de polis voor de tussenpersoon.

Het hof stelt vast dat uit het dossier kan blijken dat de motorrijtuigenverzekering bij brief van 8 juni 2009 van de tussenpersoon per 20 mei 2009 is geroyeerd vanwege wanbetaling. De door de verdediging overgelegde stukken maken duidelijk dat verdachte nadien per mail van 6 september 2009 een poliswijziging doorgeeft aan tussenpersoon 2 dat per 20 mei 2009 de betreffende Peugeot verzekerd diende te zijn onder een ander polisnummer.

Het hof acht op basis van de overgelegde stukken niet aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van niet doorgevoerde maar wel toegezegde correcties op de polis. Er is naar het oordeel van het hof veeleer sprake van geweest dat verdachte achteraf – nadat benadeelde 8 werd geconfronteerd met een strafrechtelijke vervolging terzake van het onverzekerd zijn van diens auto – middels mutaties ervoor zorg heeft gedragen dat de auto na 20 mei 2009 alsnog als verzekerd moest worden aangemerkt.

De verweren die de verdediging op deze punten heeft gevoerd, worden door de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, weerlegd.

Strafoplegging

Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het hof heeft daarbij gelet op de volgende omstandigheden:

  • dat verdachte gedurende een vrij lange periode geldbedragen heeft verduisterd;
  • dat zij dat in enkele gevallen heeft proberen te verhullen door valsheid in geschrifte te plegen;
  • dat zij haar cliënten heeft blootgesteld aan het risico dat zij onverzekerd raakten, met alle financiële gevolgen van dien;
  • dat zij daardoor het vertrouwen dat verzekeringsnemers in haar mochten stellen als verzekeringsagente ernstig heeft beschaamd.

Ter terechtzitting is het hof gebleken dat verdachte nog immer de schuld buiten zichzelf legt en onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor haar daden.

Bij de straftoemeting weegt het hof voorts het onder 5 ad informandum gevoegde feit mee. Het gaat daarbij om oplichting die verdachte in het kader van haar werkzaamheden als verzekeringsagente heeft gepleegd.

Het hof houdt rekening met de conclusie uit het pro justitia rapport van 14 januari 2011, inhoudende dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.

Alle omstandigheden in ogenschouw genomen, acht het hof een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden.

 

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^