Volslagen onbekende inschakelen ter incasso van EUR 5 miljoen leidt niet tot aanvaarding kans (poging) afpersing.
/Rechtbank Limburg 21 april 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:3422
De verdenking komt erop neer dat de verdachte anderen heeft uitgelokt om door geweld of bedreiging met geweld slachtoffer 1 en slachtoffer 2 te dwingen tot afgifte van een hoeveelheid geld. De officier van justitie heeft gevorderd dat de ten laste gelegde uitlokking van afpersing wordt bewezenverklaard. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat er een daadwerkelijke (poging tot) afpersing van slachtoffer 1 en zijn echtgenote slachtoffer 2 heeft plaatsgevonden door naam 1 en naam 2.
Deze hebben beiden verklaard dat zij via naam 3 in contact zijn gekomen met naam 4 en de opdracht hebben gekregen om bij slachtoffer 1 geld te innen in een zakelijk conflict. naam 4 heeft verklaard dat hij deze incasso-opdracht had gekregen van verdachte. Dat gebeurde via naam 3. naam 3 was bij hem gekomen met een zakenpartner, genaamd naam 5. naam 5 en naam 3 waren bij verdachte in Zwitserland geweest. Verdachte zou hen gevraagd hebben geld te incassering bij slachtoffer 1 en naam 3 zou hebben voorgesteld dit via naam 4 te doen. Voorts heeft verdachte zelf verklaard dat hij een miljoen euro beschikbaar heeft gesteld aan de persoon, die het geld zou innen. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte, door het uitloven van een dergelijk, ongebruikelijk hoog, bedrag aan een voor hem onbekend persoon (hij kende
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde uitlokking van afpersing heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 16 december 2009 werden aangevers slachtoffer 1 en slachtoffer 2 in hun woning overvallen door naam 2 en naam 1. Kern van onderhavige zaak is de vraag of verdachte deze afpersing heeft uitgelokt.
Voor een bewezenverklaring van uitlokking is dubbele opzet vereist. Het opzet van de uitlokker, zoals dat expliciet in artikel 47 Sr wordt genoemd, moet gericht zijn op zowel het uitlokken van een ander tot het plegen van een delict als op alle bestanddelen van dat delict, i.c. het door geweld of bedreiging met geweld een ander te dwingen tot afgifte van geld.
Uit het dossier blijkt dat verdachte van mening was dat hij een vordering van ongeveer vijf miljoen euro had op zijn voormalige zakenpartner slachtoffer 1. Verdachte heeft, al dan niet via tussenkomst van naam 3, naam 4 verzocht en gemachtigd om dit bedrag voor hem bij slachtoffer 1 te gaan incasseren. Uit het dossier blijkt voorts dat naam 4 daadwerkelijk contact op heeft genomen met slachtoffer 1 in een poging om dit geld te gaan innen waarna in december 2009 naam 1 en naam 2 ook een poging hebben ondernomen het geld, maar dan via afpersing, bij slachtoffer 1 (en zijn echtgenote) te gaan innen.
Het dossier bevat echter geen bewijs dat verdachte deze afpersing heeft uitgelokt in de zin van art. 47 van het Wetboek van Strafrecht. Geen van de direct betrokkenen heeft hierover verklaard en verdachte zelf heeft dit expliciet ontkend.
Uit het dossier volgt wel dat verdachte naam 4 niet kende en dat hij slechts één keer telefonisch contact met naam 4 heeft gehad over de incasso. Verdachte heeft voorts verklaard dat de werkwijze van de incasso niet met naam 4 is besproken, maar dat naam 4 dat zelf moest organiseren en dat hij naam 4 een bedrag van één miljoen euro als provisie in het vooruitzicht heeft gesteld.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank deze omstandigheden echter onvoldoende bewijs om tot het oordeel te kunnen komen dat verdachte de ten laste gelegde afpersing heeft uitgelokt in de betekenis van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. Hoewel het in de lijn der verwachting ligt dat in geval van een serieuze vordering van een bedrag van (meer dan) vijf miljoen euro een officieel incassobureau wordt ingeschakeld, in plaats van een volslagen onbekende, is de rechtbank van oordeel dat hieruit niet kan worden afleid dat verdachte daarmee de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat de incasso gepaard zou kunnen gaan met geweld of bedreiging met geweld. Het feit dat verdachte naam 4 hierbij één vijfde deel van de vordering als provisie heeft aangeboden maakt dat niet anders.
Verdachte dient derhalve van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Lees hier de volledige uitspraak.