Voortgezette handeling verduistering in dienstbetrekking en gewoontewitwassen & kwalificatieverweer gewoontewitwassen
/Rechtbank Zeeland-West-Brabant 19 juli 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:4297
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer 3 jaar schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking, en daarbij in totaal bijna een miljoen euro van zijn werknemer weggenomen. Gebruikmakend van zijn functie als hoofd administratie bij Bedrijf en het door zijn werkgever in hem gestelde vertrouwen heeft hij op slinkse wijze geldbedragen naar zijn eigen bankrekening overgemaakt. Tevens heeft hij zich schuldig gemaakt aan de voortgezette handeling van gewoontewitwassen van dit geld. Het buitgemaakte geld heeft hij naar eigen zeggen uitgegeven en is “verdwenen”, waardoor grote financiële schade is toegebracht aan zijn werkgever.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de aan Verdachte onder feit 1 ten laste gelegde verduistering in dienstbetrekking gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 2
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van het aan Verdachte ten laste gelegde gewoontewitwassen. Wel heeft de raadsman een kwalificatieverweer gevoerd ten aanzien van het ten laste gelegde gewoontewitwassen door contant geld op te nemen van zijn bankrekening voor een bedrag van 337.938,00 euro.
Beoordeling rechtbank
De rechtbank acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen gezien de bekennende verklaring van Verdachte.
Feit 2: kwalificatieverweer
Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2016:2842) heeft de raadsman betoogd dat de kwalificatie-uitsluitingsgrond aan de orde is ten aanzien van het bewezen geachte witwassen van het door Verdachte uit eigen misdrijf verworven geldbedrag van €337.938,00 dat hij contant van zijn bankrekening heeft opgenomen, omdat slechts kan worden vastgesteld dat Verdachte dat geldbedrag voorhanden heeft gehad. De Hoge Raad heeft in voormeld arrest geoordeeld dat het enkel voorhanden hebben van een geldbedrag dat afkomstig is uit eigen misdrijf niet kan worden gekwalificeerd als witwassen, indien niet kan worden vastgesteld dat er een handeling is verricht gericht op het verbergen of verhullen van een criminele herkomst. Verdachte dient om die reden ten aanzien van dat deel van de tenlastelegging te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
De rechtbank is van oordeel dat de kwalificatie-uitsluitingsgrond hier niet aan de orde is. Het is weliswaar juist dat het enkel voorhanden hebben van een uit eigen misdrijf verworven geldbedrag geen witwassen oplevert in de zin van de jurisprudentie van de Hoge Raad, maar de rechtbank acht bewezen dat Verdachte het geldbedrag van €337.938,00 ook heeft omgezet. Ter zitting heeft Verdachte immers verklaard dat hij alle door hem verduisterde geldbedragen heeft uitgegeven. Voor omzetting gaat de kwalificatie-uitsluitingsgrond niet op, zodat het verweer van de raadsman geen gevolgen heeft voor de kwalificatie.
Feit 1 en 2: kwalificatie voortgezette handeling
De rechtbank overweegt dat volgens recente jurisprudentie van de Hoge Raad, in een aantal op 20 juni 2017 gewezen arresten (onder meer ECLI:NL:HR:2017:1113) voor de vraag of er sprake is van een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bepalend is of de verschillende bewezen verklaarde, elkaar in tijd opvolgende gedragingen - ook ten aanzien van het “wilsbesluit”- zo nauw met elkaar samenhangen dat Verdachte daarvan (in wezen) één verwijt kan wordt gemaakt.
In de onderhavige zaak zijn de verduisterde geldbedragen weliswaar op verschillende momenten en op een andere wijze witgewassen, maar moet dit gewoontewitwassen in het onderhavige geval als een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht worden beschouwd. Het verduisteren van geldbedragen en het vervolgens witwassen van die geldbedragen zijn handelingen die naar het oordeel van de rechtbank in de kern genomen voortkomen uit één ongeoorloofd wilsbesluit van Verdachte. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat het witwassen feitelijk betrekking heeft op het gebruik maken van het verduisterde geld, waarbij geen sprake is van bijzondere witwasconstructies. Het betreffen gelijksoortige en elkaar in tijd opvolgende gedragingen, waardoor de verschillende bewezen geachte gedragingen, ook ten aanzien van het wilsbesluit, zo nauw met elkaar samenhangen dat Verdachte daarvan één verwijt kan worden gemaakt.
Bewezenverklaring
Feiten 1 en 2: de voortgezette handeling van verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn Persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd, en een gewoonte maken van witwassen.
Strafoplegging
Een gevangenisstraf van 42 maanden.
Lees hier de volledige uitspraak.