Vrijspraak babymelkpoederfraude

Rechtbank Rotterdam 4 mei 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:3403 De verdachte wordt ervan beschuldigd betrokken te zijn bij fraude met babymelkpoeder door normaal melkpoeder te verkopen alsof dat poeder was voor baby’s met koemelkallergie. Hij zou deze fraude dan wel samen met anderen hebben gepleegd, dan wel als medeplichtige hebben bevorderd. Het strafrechtelijke verwijt betreft deelneming aan de verkoop van schadelijke waren (artikel 174 Sr), aan valsheid in geschrift (artikel 225 Sr) en aan oplichting (artikel 326 Sr).

Vast staat dat de verdachte op vrij grote schaal babymelkpoeder heeft ingekocht. Ook staat vast dat vingerafdrukken van de verdachte zijn teruggevonden op blikken die voorwerp van de fraude waren, ónder het valse etiket.

Daarnaast wordt de verdachte gelinkt aan de verkoop van poeder voor baby’s met een voedselallergie nu vanaf een IP-adres dat gekoppeld is aan zijn huisadres dergelijke partijen poeder te koop zijn aangeboden. Hierbij tekent de rechtbank aan dat een neef van de verdachte bij vonnis van heden door deze rechtbank voor fraude met babymelkpoeder is veroordeeld. In de hiervoor bedoelde advertenties wordt gebruik gemaakt van een telefoonnummer dat geregistreerd staat op naam van die neef en van een e-mailadres dat bij die neef in gebruik is geweest. Het is goed denkbaar dat de neef die advertenties vanaf een eigen toestel via evenbedoeld IP-adres heeft geplaatst. De rechtbank neemt daarom niet als vaststaand feit aan dat de verdachte zelf babymelkpoeder te koop heeft aangeboden of heeft verkocht.

Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen moet worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk schadelijke waren heeft verkocht, opzettelijk valsheid in geschrift heeft gepleegd, met opzet personen heeft opgelicht - dan wel opzettelijk behulpzaam is geweest bij het plegen van deze misdrijven. Minst genomen moet hij dan kennis hebben gedragen van de praktijken waarvoor zijn neef bij vonnis van heden is veroordeeld. Die kennis kan niet buiten twijfel uit de bewijsmiddelen worden afgeleid.

Het gegeven dat vingerafdrukken van de verdachte zijn gevonden op blikken die voorwerp van fraude waren, noopt niet tot de conclusie dat de verdachte betrokken moet zijn geweest bij het ‘omkatten’ van babymelkpoeder. Denkbaar is dat de verdachte slechts behulpzaam is geweest bij het verplaatsen van die blikken. De verdachte is niet in verband te brengen met valse etiketten en met de verkoop van melkpoeder zodat valsheid in geschrift evenmin bewezen kan worden. En nu uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat hij op de hoogte was van de fraude, kan ook oplichting niet worden bewezen.

De verdachte zal dan ook van de gehele tenlastelegging worden vrijgesproken.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^