Vrijspraak bestuurder voor betrokkenheid bij (gebruik)maken valse documenten voor aanvraag WW-uitkering

Rechtbank Rotterdam 6 juni 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:4663

De officier van justitie heeft aangevoerd dat de in de tenlastelegging genoemde documenten – bestaande uit diverse arbeidsovereenkomsten en salarisspecificaties – vals zijn en dat deze documenten opzettelijk door (of namens) de verdachte met anderen zijn gebruikt ten behoeve van het aanvragen van een uitkering bij het UWV. Zij acht niet bewezen dat de verdachte deze documenten ook heeft verstrekt aan de Belastingdienst.

De officier van justitie heeft de rol van de verdachte als volgt omschreven. Getuige naam getuige 1 heeft verklaard dat de verdachte de boekhouder was van de drie bedrijven op de tenlastelegging (naam bedrijf 1, naam bedrijf 2 en naam bedrijf 3). De verdachte heeft bij deze ondernemingen gedurende een korte periode een functie vervuld waarna hij die functie heeft overgedragen aan katvangers. Hij bleef na die overdracht betrokken als adviseur/boekhouder en maakte de voor een WW-uitkering benodigde stukken op. Voor naam 1 en naam 2 heeft hij ook de WW-aanvraag ingediend, zo volgt uit hun verklaringen.

Beoordeling rechtbank

In het dossier bevinden zich sterke aanwijzingen dat de documenten, die in de tenlastelegging worden genoemd, vals zijn. Op basis van het dossier kan evenwel niet worden vastgesteld dat en op welke wijze de verdachte bij die (valse) documenten een rol heeft gespeeld, zoals ten laste is gelegd. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.

Niet is komen vast te staan dat de verdachte betrokken is geweest bij het gebruik van de (valse) documenten ten behoeve van de loonaangiften bij de Belastingdienst, zodat de verdachte van dit onderdeel zal worden vrijgesproken.

Resteert de vraag of de verdachte betrokken is geweest bij het gebruik van de (valse) documenten ten behoeve van de aanvraag van een WW-uitkering bij het UWV.

De verdachte is bestuurder geweest bij alle ondernemingen op de dagvaarding, deels in de tenlastegelegde periode. Echter, voor zover de verdachte bestuurder is geweest in die periode, kan uit dit feit niet worden afgeleid of, en zo ja hoe, de verdachte betrokken is geweest bij het overleggen van de (valse) documenten aan het UWV.

De personen die in de tenlastelegging zijn genoemd, te weten naam 3, naam 1, naam 4, naam 5, naam 6 en naam 2, hebben een verklaring afgelegd bij de Inspectie SZW. Uit hun verklaringen blijkt niet onomstotelijk dat de verdachte de op de tenlastelegging genoemde documenten opzettelijk heeft gebruikt dan wel doen gebruiken, afgeleverd of voorhanden heeft gehad. Evenmin blijkt uit hun verklaringen dat de verdachte betrokken is geweest bij het aanvragen van een WW-uitkering. Dat geldt ook voor de aanvragen van de uitkeringen van de hiervoor genoemde naam 1 en naam 2.

Getuige naam getuige 1 heeft slechts in algemene zin verklaard over de werkwijze en handelingen van de verdachte. Uit zijn verklaring kan echter niet worden afgeleid dat de verdachte betrokken is geweest bij de arbeidsovereenkomsten en salarisspecificaties van de personen die in de tenlastelegging worden genoemd. Bovendien is onduidelijk waarop naam getuige 1 zijn – in zijn eigen woorden aangeduid als – “vermoeden” baseert dat de verdachte mensen in de administratie heeft opgevoerd terwijl zij niet hebben gewerkt. De verklaring van getuige naam getuige 1 kan daarom niet bijdragen aan het bewijs.

Getuige naam getuige 2 heeft uitgebreider verklaard over de handelingen die de verdachte zou hebben verricht. De verdediging heeft naam getuige 2 echter niet kunnen ondervragen als (toegewezen) getuige, omdat hij onvindbaar is gebleken. Dit betekent dat zijn verklaring – die door de verdediging is betwist – volgens vaste jurisprudentie slechts kan worden gebruikt indien deze in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Nu dit niet het geval is, kan zijn verklaring niet voor het bewijs worden gebruikt.

Concluderend: alhoewel vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de rol die de verdachte heeft gespeeld bij de bedrijven waarvan hij korte tijd bestuurder is geweest, volgt niet uit het dossier dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan hetgeen hem is tenlastegelegd.

Conclusie

Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het primair en subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^