Vrijspraak doordat handelen van verdachte niet aan de stichting kan worden toegerekend
/Rechtbank Oost-Brabant 16 augustus 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:4322
Verdachte en haar medeverdachten naam 18 en naam 19 stonden ingeschreven als bestuurders van naam stichting. De stichting is met ingang van 30 mei 2014 ontbonden. Verdachte staat terecht op de verdenking van het plegen van fraude met PGB-gelden al dan niet in vereniging gepleegd met de stichting en de medebestuurders naam 18 en naam 19 .
Primair wordt verdachte verweten dat zij deze handelingen heeft verricht als zijnde feitelijk leidinggever van de stichting en subsidiair dat zij die handelingen als medepleegster heeft verricht. Het frauduleuze handelen bestond uit het vervalsen of valselijk opmaken van zorgovereenkomsten tussen budgethouders en zorgverleners, van verantwoordingsformulieren, van budgetplannen en van declaraties bij ziekte van de zorgverlener. Vervolgens zijn deze formulieren door verdachte naar het CZ Zorgkantoor of de Sociale Verzekeringsbank gezonden. Op basis van de hiervoor genoemde formulieren is CZ Zorgkantoor of de Sociale Verzekeringsbank overgegaan tot uitbetaling. Verdachte en haar mededaders wordt voorts verweten dat zij deze uitbetaalde bedragen hebben witgewassen.
Het standpunt van de officier van justitie
Op de in het schriftelijke requisitoir genoemde gronden heeft de officier van justitie geconcludeerd dat de door verdachte en haar mededaders verrichte handelingen aan de stichting kunnen worden toegerekend en dat verdachte en haar medebestuurders naam 18 en naam 19 aan die handelingen feitelijk leiding hebben gegeven.
De officier van justitie acht derhalve telkens de primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de raadsman geconcludeerd tot algehele vrijspraak van verdachte.
Oordeel rechtbank
Parketnummer 01/997529-13, feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 primair
Is de stichting aansprakelijk?
Bij de feiten genoemd onder parketnummer 01/997529-13, onder feit 1 primair, 2 primair en 3 primair wordt verdachte verweten dat zij feitelijk leiding heeft gegeven aan de onder die feiten omschreven verboden gedragingen, verricht door de stichting.
Om deze gedragingen redelijkerwijs aan de stichting te kunnen toerekenen, moet in dit geval worden vastgesteld dat die gedragingen hebben plaatsgevonden dan wel zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich één of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon,
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door de rechtspersoon uitgeoefende bedrijf of zijn taakuitoefening,
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt het volgende. Volgens de uittreksels van de Kamer van Koophandel bestonden de activiteiten van de stichting uit het opvangen en ondersteunen van jongeren uit minderheidsgroeperingen. Verdachte was in de ten laste gelegde perioden voorzitter van de stichting. Verdachte bemiddelde echter op eigen naam bij de aanvragen van PGB’s voor diverse budgethouders, zij voerde de administratie voor deze budgethouders en zij oefende de controle over de bankrekeningen van die budgethouders uit. Daarbij heeft zij af en toe gebruik gemaakt van de zakelijke rekening van de stichting. Door CZ Zorgkantoor of de Sociale Verzekeringsbank uitgekeerde gelden heeft verdachte, met name via de door haar beheerde rekeningen van budgethouders, ten bate van zichzelf aangewend.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor omschreven handelingen van verdachte niet pasten in de normale bedrijfsuitvoering van de stichting. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen en uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken, noch aannemelijk geworden, dat verdachte op enig moment namens de stichting heeft gehandeld of dat het handelen van verdachte op enigerlei wijze ten bate van de stichting heeft gestrekt. Verdachte heeft – zowel bij haar afsluitend verhoor door de politie als ter terechtzitting van 25 juli 2017 – verklaard dat haar medebestuurders naam 18 en naam 19 niet van haar handelen op de hoogte waren en dat zij daar part noch deel aan hebben gehad. De rechtbank acht deze verklaringen van verdachte geloofwaardig en zal deze als uitgangspunt hanteren.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet namens de stichting heeft gehandeld, dat haar handelingen niet dienstig aan de stichting zijn geweest, dat de door verdachte verrichte handelingen niet pasten in de normale bedrijfsvoering van de stichting en dat de stichting het handelen van verdachte niet heeft aanvaard. Het handelen van verdachte kan dan ook redelijkerwijs niet aan de stichting worden toegerekend.
Is verdachte als feitelijk leidinggever aansprakelijk?
Om verdachte in de hoedanigheid van feitelijk leidinggever van de onder parketnummer 01/997529-13 onder feit 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde handelingen strafrechtelijk aansprakelijk te kunnen houden, is het noodzakelijk dat die handelingen redelijkerwijs aan de stichting kunnen worden toegerekend en dat daardoor is vastgesteld dat de stichting als rechtspersoon het strafbare feit heeft begaan. . Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat dit in deze zaak niet het geval is, waardoor het volgende vraagpunt naar eventueel feitelijk leiderschap van verdachte ook niet meer aan de orde komt. Daarom zal verdachte van de onder parketnummer 01/997529-13 onder feit 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken.
Parketnummer 01/997529-13, feit 1 subsidiair, feit 2 subsidiair en feit 3 subsidiair
Is er sprake van medeplegen?
Uit de inhoud van het procesdossier en uit het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat er aanwijzingen bestaan dat naam 18 en naam 19 bij de ten laste gelegde feiten betrokken zijn geweest of daarvan wetenschap hebben gehad. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze aanwijzingen echter onvoldoende om te kunnen concluderen dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten tezamen en in vereniging met naam 18 en naam 19 heeft gepleegd.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder parketnummer 01/997529-13 onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten alleen heeft gepleegd.
Heeft verdachte opzettelijk gehandeld?
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt dat er zorgovereenkomsten tussen budgethouders en zorgverleners zijn opgemaakt. De zorgovereenkomsten zijn door de zorgverlener en door verdachte, als vertegenwoordigster van de budgethouders, ondertekend. Ter verkrijging van voorschotten op de PGB-gelden zijn door de budgethouders ondertekende declaraties bij ziekte of zwangerschap van de zorgverlener en verantwoordingsformulieren ingediend. De budgethouders hebben verklaard dat zij nooit zorg hebben ontvangen, dat zij ook niet op de hoogte waren dat er voor hen een PGB was aangevraagd door verdachte en dat zij nooit enig formulier hebben ondertekend. De zorgverleners hebben verklaard dat zij nooit zorg aan de budgethouders hebben verleend en dat zij nooit zorgovereenkomsten hebben ondertekend. Verdachte heeft ter terechtzitting van 25 juli 2017 verklaard dat zij de totale administratie voor de budgethouders voerde en dat het voor kwam dat zij op formulieren handtekeningen namens de budgethouders heeft geplaatst zonder dat de budgethouders daarvan op de hoogte waren.
Uit de verklaringen van de zorgverleners concludeert de rechtbank dat verdachte nooit met de zorgverleners heeft gesproken over het verlenen van zorg aan de budgethouders, dat verdachte nooit de intentie heeft gehad zorgverleners bij de budgethouders te werk te stellen en dat zij formulieren namens budgethouders heeft ondertekend, daarbij de indruk wekkende dat het betreffende formulier door de budgethouder was ondertekend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte de zorgovereenkomsten, de verantwoordingsformulieren, de declaraties bij ziekte of zwangerschap en de budgetplannen opzettelijk valselijk opgemaakt.
Van die valselijk opgemaakte formulieren heeft verdachte gebruik gemaakt door die formulieren naar CZ Zorgkantoor of de Sociale Verzekeringsbank te zenden.
De raadsman van verdachte heeft nog aangevoerd dat de verklaringen van de budgethouders moeten worden genuanceerd omdat zij zich ten onrechte als onwetende slachtoffers presenteren om eventuele nadelige gevolgen voor henzelf zoveel mogelijk te beperken.
De rechtbank overweegt daarover het volgende. De budgethouders zijn in een kort tijdsbestek onafhankelijk van elkaar gehoord en hebben verklaringen van onderling gelijke strekking afgelegd. Deze verklaringen zijn in de bewijsmiddelen opgenomen. Uit niets is de rechtbank gebleken wat steun biedt aan het standpunt van de verdediging dat de verklaringen van de budgethouders ongeloofwaardig of in strijd met de waarheid zouden zijn of dat zij hun verklaringen op elkaar zouden hebben afgestemd. Ook vindt de stelling van de verdediging dat de budgethouders te allen tijde op de hoogte zijn geweest van het aangevraagde PGB omdat zij voorafgaand aan een indicatiestelling medisch moeten zijn gekeurd, geen steun in de verklaringen en/of het procesdossier. De rechtbank acht de verklaringen die de diverse budgethouders hebben afgelegd, geloofwaardig en verwerpt het daartegen door de verdediging gevoerde verweer.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de hiervoor genoemde formulieren opzettelijk, valselijk en in strijd met de waarheid heeft opgemaakt. De rechtbank acht de onder parketnummer 01/997529-13 onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 subsidiair en onder parketnummer 01/994055-15 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.
Bewezenverklaring
- Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
- Opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift als bedoeld in artikel 225 eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
- Van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
- Valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
- Gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
- Opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang.
- Ontzetting uit het recht een beroep uit te oefenen in de financiële en administratieve dienstverlening in de zorgsector gedurende 5 jaar
Lees hier de volledige uitspraak.