Vrijspraak gelet op geringe rol binnen de vennootschap: verdachte was niet in de positie die hem volgens het criterium van de Slavenburg-arresten tot ingrijpen had moeten brengen
/Rechtbank Amsterdam 25 januari 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:394
Verdachte wordt in deze zaak vrijgesproken van het aan hem onder feit 5 tenlastegelegde poging diefstal van examenvragen van het CBR.
De rechtbank overweegt hiertoe het navolgende.
Uit de registers van de Kamer van Koophandel is gebleken dat de verkeersschool staat ingeschreven als vennootschap onder firma (vof). De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte als actief vennoot op de hoogte was van de gedurende de gehele periode ten laste gelegde inbreuken op het auteursrecht van het CBR, alsmede de diefstallen van de examenvragen bij het CBR.
De rechtbank heeft voor haar oordeel aansluiting gezocht bij de jurisprudentie omtrent feitelijk leidinggeven. In de Slavenburg-arresten (HR 16 december 1987, NJ 1987, 321/322) heeft de Hoge Raad een ondergrens voor feitelijk leidinggeven vastgesteld. Van feitelijk leidinggeven aan verboden gedragingen kan onder omstandigheden sprake zijn indien de functionaris – hoewel daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden – maatregelen ter voorkoming van deze gedragingen achterwege laat en bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zullen voordoen. In deze situatie wordt de functionaris geacht de verboden gedraging opzettelijk te bevorderen.
De rechtbank stelt vast dat er binnen de vof van verkeersschool sprake is van één volledig bevoegde vennoot, te weten medeverdachte 1, en twee beperkte vennoten, te weten verdachte en medeverdachte 2. De constructie van de vof houdt in dat extern de vennoten gelijk zijn, maar dit laat onverlet dat de machtsverdeling intern kan verschillen. De invloed en macht tussen de vennoten is immers onderdeel van een vrije overeenkomst tussen de vennoten.
Uit de verklaringen in het dossier maakt de rechtbank op dat de beslissingsmacht ten aanzien van verkeersschool bij medeverdachte 1 lag. Voldoende aannemelijk is geworden dat de verhoudingen binnen de vennootschap zodanig waren, dat verdachte buiten de besluitvorming werd gelaten. Hij deed niet meer dan het geven van rijlessen. Gelet op zijn geringe rol binnen de vennootschap, was hij niet in de positie die hem volgens het hiervoor vermelde criterium van de Slavenburg-arresten tot ingrijpen had moeten brengen.
Dat leidt ertoe dat hem niet het medeplegen aan de onder feit 5 ten laste gelegde poging tot diefstal van examenvragen mag worden verweten.
Lees hier de volledige uitspraak.