Vrijspraak katvangers BTW carrousel

De Rechtbank Amsterdam heeft in een drie-tal uitspraken katvangers vrijgesproken.

 

Rechtbank Amsterdam 2 maart 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3953

De verdediging had aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte opzet had om als katvanger op te treden voor de ten laste gelegde feiten. De omstandigheid dat de verdachte formeel bestuurder was van bedrijf B.V. - welk bedrijf geen aangifte omzetbelasting had gedaan - betekent niet dat verdachte ook feitelijk leidinggever was. 

De ondergrens voor bewezenverklaring van feitelijk leidinggeven is bekendheid met de strafrechtelijke gedragingen. Nu die bekendheid er niet was, kan opzet ook niet worden bewezen. Om die reden kan ook medeplichtigheid aan het feit niet worden bewezen. Overigens kan het proberen van een bankrekening te openen nooit tot een veroordeling leiden, aangezien poging tot medeplichtigheid niet strafbaar is.

Het oordeel van de rechtbank

Uit het dossier blijkt dat bedrijf B.V. geen aangifte omzetbelasting heeft gedaan over het tweede kwartaal van 2010, terwijl er in die periode wel economische activiteiten op haar naam zijn verricht. Immers uit het dossier blijkt dat er een groot aantal goederen op naam van bedrijf B.V. zijn gekocht en verkocht. Door hierover geen aangifte omzetbelasting te doen, is te weinig omzetbelasting geheven. Dit gebeurde bovendien opzettelijk, nu alle handelingen binnen bedrijf B.V. plaatsvonden in het kader van een BTW carrousel, een vorm van fraude die per definitie gericht is op het verkrijgen van voordeel als gevolg van het niet (volledig) voldoen aan de belastingplicht.

Verdachte wordt verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan door bedrijf B.V. gepleegde strafbare feiten.

Uit het dossier blijkt dat verdachte in de ten laste gelegde periode enig aandeelhouder en bestuurder van bedrijf B.V. was. Formeel was hij dus verantwoordelijk voor de handelingen van het bedrijf. Uit het dossier blijkt echter ook dat verdachte feitelijk geen handelingen heeft verricht voor het bedrijf, maar dat de feitelijke handelingen zijn verricht door persoon.

Hoewel is gebleken dat verdachte zijn functie als statutair bestuurder lichtvaardig heeft aanvaard en nooit uitvoering heeft gegeven aan de wettelijke verplichtingen die daaruit voortvloeiden – verdachte heeft zich immers op geen enkel moment bekommerd om de vraag of er economische activiteiten binnen bedrijf B.V. plaatsvonden, noch heeft hij zicht proberen te krijgen op de administratie van het bedrijf – kan niet worden bewezen dat verdachte al vanaf het aanvaarden van het bestuurderschap er van op de hoogte was dat de vennootschap enkel bedoeld was voor het plegen van (BTW) fraude. Het dossier biedt geen aanknopingspunten om verdachte als feitelijk leidinggever van de gepleegde strafbare feiten aan te merken. Daarvoor moet immers blijken dat verdachte bevoegd en redelijkerwijs gehouden was om maatregelen ter voorkoming van die strafbare gedragingen te nemen. Dit vereist een zekere macht, invloed en verantwoordelijkheid ten aanzien van de strafbare gedragingen. Ten aanzien van verdachte is daarvan niet gebleken.

Gelet hierop acht de rechtbank het primair ten laste gelegde niet bewezen.

De rechtbank acht evenmin bewezen dat verdachte opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – had op de gepleegde strafbare feiten. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte wist dat er fraude zou worden gepleegd met bedrijf B.V. Voor een bewezenverklaring is dan noodzakelijk dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat zou gebeuren en dat hij dat met zijn handelen mogelijk zou maken. De enkele omstandigheid dat hij niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen van een formeel bestuurder, is daarvoor onvoldoende. Dit zou mogelijk anders zijn als vastgesteld kon worden dat verdachte een aanzienlijk geldbedrag heeft gekregen voor zijn (geringe) handelingen of wist dat er economische activiteiten plaatsvonden, maar zich daar niet om heeft bekommerd, maar het dossier biedt daarvoor geen enkel aanknopingspunt.

Verdachte moet daarom ook worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde.

Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de ten laste gelegde feitelijke handelingen van verdachte nooit tot medeplichtigheid aan het opzettelijk niet doen van aangifte omzetbelasting konden strekken. Immers, niet valt in te zien hoe het proberen te openen van een bankrekening – hetgeen niet is gelukt – of het zich voordoen als bestuurder, er aan bij zou kunnen dragen dat anderen nalaten om aangifte omzetbelasting te doen.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Rechtbank Amsterdam 2 maart 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3952

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen moeten worden verklaard. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.

Verdachte heeft samen met persoon 1 feitelijk leiding gegeven aan het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting door bedrijf 1 B.V. Verdachte heeft de cijfers voor de aangiften omzetbelasting opgemaakt, welke cijfers door zijn vrouw op de aangiften zijn verwerkt. persoon 1 heeft de gegevens voor de betalingen, de facturen en de overige bescheiden doorgegeven aan verdachte.

Verdachte heeft daarnaast ook valse facturen en vervoersbrieven opgemaakt. Hij heeft facturen gemaakt voor afnemers die hij niet kende en waarvan hij ten tijde van de aan- of verkoop niet wist dat daaraan goederen waren verkocht of geleverd. Door een “stempel- en papiermachine” te zijn, heeft verdachte daarom op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de door hem gemaakte documenten niet overeen kwamen met de werkelijkheid. Hij kende immers de afnemers en leveranciers niet, zag de goederen niet in zijn bedrijf en had geen grip op het vervoer.

BTW fraude kan alleen worden gepleegd als mensen zich organiseren en met elkaar samenwerken. Om als een natuurlijke persoon een BTW carrousel in de lucht te tillen zonder medewerking van anderen, is praktisch onmogelijk. Dat vereist organisatie, planning en afstemming tussen de verschillende deelnemers aan de fraude. Uit het dossier blijkt dat persoon 1 en persoon 7 de kern van de criminele organisatie vormden. Verdachte heeft 569 keer met persoon 1 gemaild over onderwerpen die betrekking hadden op de BTW carrousel. Hij faciliteerde de fraude door de eerste transacties te financieren, de facturen via zijn bedrijf te laten lopen en de vervoersbescheiden te maken, terwijl hij al voor hij begon door de ABN Amro was gewaarschuwd voor deze handel en de geldbedragen niet één op één te matchen waren met de facturen. Daarnaast ontving hij op meerdere bankrekeningen aanzienlijke contante bedragen.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De raadsvrouw heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.

Verdachte wist niet dat persoon 1 overal aan de touwtjes trok. Als er al een criminele organisatie was, wist hij daar dus niet van. Nu opzet dus niet bewezen kan worden, moet verdachte worden vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie.

Nu het handelen van persoon 1 niet aan bedrijf 1 B.V. kan worden toegerekend, kan niet worden bewezen dat de onderneming wist of had moeten weten dat de aan- en verkopen van mobiele telefoons onderdeel uitmaakten van een BTW carrousel, hetgeen betekent dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.

Bovendien blijkt uit het dossier niet dat verdachte als directeur geen toezicht heeft gehouden. Hij heeft juist wel toezicht gehouden, maar is om de tuin geleid door persoon 1. Verdachte had niet de dagelijks leiding in het project, maar heeft wel geprobeerd om een transparante en inzichtelijke bedrijfsvoering te creëren. Voor zover hem bekend was, waren alle transacties legaal. Hij had echter geen inzicht in de derdengeldrekening van bedrijf 10 en kon dus ook niet zien bij wie het geld vandaan kwam. persoon 1 beheerde de geld- en goederenstroom. De aangifte omzetbelasting is gebaseerd op deze, in de ogen van verdachte destijds, juiste gegevens.

Evenmin kan worden bewezen dat bedrijf 1 B.V. de onder 3 ten laste gelegde facturen en vervoersdocumenten valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk van misleiding. Verdachte wist immers niet van de valsheid van deze documenten. Maar ook als wel bewezen zou kunnen worden dat bedrijf 1 B.V. valsheid in geschrifte zou hebben gepleegd, moet verdachte van het ten laste gelegde worden vrijgesproken. Hij kan namelijk niet worden aangemerkt als feitelijk leidinggever van die strafbare feiten. Hij heeft zelf geen opdrachten gegeven en slechts geadministreerd op grond van door persoon 1 aangeleverde informatie. Er waren geen signalen waaruit verdachte had moeten opmaken dat er iets strafbaars aan de hand was. persoon 1 heeft hem volledig afgeschermd van de in- en verkoop en leveringen. Verdachte had dus ook niet moeten vermoeden dat er iets mis was en heeft dus ook de aanmerkelijke kans op het valselijk opmaken van stukken niet bewust aanvaard.

Het oordeel van de rechtbank

Valsheid in geschrifte

Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van de inhoud van het dossier vast dat de onder 3 ten laste gelegde geschriften niet conform de waarheid zijn opgemaakt. Desondanks zal verdachte van dit feit – zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde – worden vrijgesproken, nu niet bewezen kan worden dat bedrijf 1 B.V. of verdachte die documenten valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk ze als echt en onvervalst te gebruiken.

Verdachte is zonder zijn medeweten door persoon 1 gebruikt voor het plegen van fraude. Daarbij heeft persoon 1 ervoor gezorgd dat informatie waaruit verdachte had kunnen opmaken dat er sprake was van fraude – bijvoorbeeld informatie met betrekking tot de geldstromen op de derdenrekening van bedrijf 10 – buiten het zicht van verdachte bleef. Ook had verdachte geen zicht op de prijsval die later in de BTW carrousel plaatsvond of op het feit dat door rechtspersonen later in de carrousel geen aangiften omzetbelasting werd gedaan. Ten slotte had verdachte ook geen zicht op de winsten die persoon 1 zichzelf, vanaf de derdenrekening van bedrijf 10, toebedeelde. Verdachte heeft slechts facturen en vervoersbewijzen opgemaakt of laten opmaken aan de hand van informatie die door persoon 1 werd verstrekt. Dat hij daarbij zelf geen zicht heeft gehad op de goederen- en geldstromen is echter onvoldoende om (voorwaardelijk) opzet op het valselijk opmaken van de genoemde documenten te bewijzen. Ook de omstandigheid dat er aanzienlijke contante betalingen plaatsvonden, die soms niet direct te koppelen waren aan een specifieke factuur, is hiervoor onvoldoende. In de wijze waarop verdachte deze geldbedragen heeft geprobeerd te verwerken en administreren, ziet de rechtbank juist een contra-indicatie voor aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat hij zich schuldig maakte aan fraude. Ten slotte maakt ook de omstandigheid dat de ABN Amro niet bereid was een bankrekening te openen voor de activiteiten dit niet anders, nu de ING – ook een betrouwbare, grote bank – hiertoe wel bereid was.

Criminele organisatie

Hoewel fraude door middel van een BTW carrousel – waarvan naar het oordeel van de rechtbank sprake was – zonder twijfel een zekere planning vereist, zoals door de officier van justitie is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven.

Uit het dossier blijkt dat medeverdachte persoon 1 de initiator van de fraude was en daartoe, al dan niet direct, de controle had over een groot aantal rechtspersonen. Middels die rechtspersonen waren meerdere andere natuurlijke personen, waaronder verdachte, betrokken bij handelingen die gericht waren op de uiteindelijke fraude. Er kan echter niet bewezen worden dat verdachte en de medeverdachten persoon 2 en persoon 3, alsmede persoon 6 – en de rechtspersonen die zij formeel bestuurden – in zijn algemeenheid wisten van het criminele oogmerk van persoon 1. Naar het oordeel van de rechtbank zijn zij en hun bedrijven door persoon 1 gebruikt, zonder dat zij op enig moment zicht hebben gehad of hadden moeten hebben op de fraude. Ook ten aanzien van afnemers persoon 4, persoon 5 en V.O.F. bedrijf 5 kan niet worden bewezen dat zij deel hebben uitgemaakt van een samenwerkingsverband gericht op BTW fraude. Van de rechtspersonen bedrijf 3 B.V., bedrijf 4 B.V., en bedrijf 6B.V.B.A en bedrijf 7, die al dan niet direct (ook) door persoon 1 werden aangestuurd, kan wel vastgesteld worden dat zij onderdeel hebben uitgemaakt van een fraude structuur, maar hun strafbare handelen kan zozeer worden vereenzelvigd met het handelen van persoon 1 zelf dat er niet zozeer sprake is van een samenwerkingsverband van één natuurlijk persoon met meerdere rechtspersonen, maar van één natuurlijk persoon die meerdere rechtspersonen als ‘werktuigen’ heeft gebruikt voor het plegen van fraude. Ten slotte blijkt uit het dossier te weinig over de vermoede samenwerking tussen persoon 1 en persoon 7 om te kunnen bewijzen dat zij de kern van een samenwerkingsverband hebben gevormd. Anders dan door de officier van justitie is betoogd, is de rechtbank dus van oordeel dat er geen sprake was van een gestructureerd samenwerkingsverband van meerdere personen die een gemeenschappelijk oogmerk deelde. Het onder 1 ten laste gelegde kan dus niet worden bewezen.

Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, zoals in rubriek 4.3.1. is overwogen, niet kan worden bewezen dat verdachte wist of de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zich schuldig maakte aan het opmaken of gebruiken van valse geschriften. Ook acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte wist dat zijn bedrijf werd gebruikt als schakel in een BTW carrousel. persoon 1 verschafte hem slechts informatie voor het opmaken van de geschriften, zonder dat verdachte zicht had op de onjuistheid van de hem door persoon 1 verstrekte informatie en de belastingfraude die zich later in de carrousel voordeed. Voor zover er al sprake zou zijn geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband kan in ieder geval dus niet worden bewezen dat verdachte in zijn algemeenheid wist van dat criminele oogmerk. Ook om die reden moet verdachte dus van dit feit worden vrijgesproken.

Onjuiste aangiften omzetbelasting

Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte wist of had moeten weten dat hij met zijn vennootschap bedrijf 1 B.V. deelnam aan transacties die onderdeel uitmaakten van een BTW fraude. persoon 1 wist dat wel, maar zijn handelen maakt niet dat bedrijf 1 B.V. strafbaar is, nu zijn opzet niet is toe rekenen aan de rechtspersoon. De situatie van het Kittel arrest, inhoudende dat er geen recht op aftrek van voorbelasting is indien de ondernemer wist of had moeten weten dat hij door zijn aankoop deelneemt aan een transactie die onderdeel uitmaakt van een BTW fraude, doet zich dus niet voor. Dit betekent dat bedrijf 1 B.V. wel recht had op aftrek van voorbelasting. Er kan dus niet worden bewezen dat de door haar ingediende aangiften omzetbelasting op dit punt onjuist waren.

Wel blijkt uit het dossier dat vervoersbescheiden zijn opgemaakt ter onderbouwing van leveringen naar een andere EU lidstaat die nooit hebben plaatsgevonden. In werkelijkheid zijn deze goederen binnen Nederland geleverd. bedrijf 1 B.V. had het nultarief dus niet mogen toepassen. Nu verdachte niet wist van de onjuistheid van deze vervoersbescheiden en de opzet van persoon 1 niet aan bedrijf 1 B.V. is toe te rekenen, kan echter niet worden bewezen dat bedrijf 1 B.V. op dit punt opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan.

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank ook het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Rechtbank Amsterdam 2 maart 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3951

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen moeten worden verklaard. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.

Verdachte heeft de onjuiste aangiften omzetbelasting voor bedrijf 2 opgemaakt. Daarbij is persoon 7 mede bepalend geweest voor de gegevens die zijn ingediend.

Verdachte heeft daarnaast ook valse facturen en vervoersbrieven opgemaakt. Hij heeft facturen gemaakt voor afnemers die hij niet kende en waarvan hij niet wist ten tijde van de aan- of verkoop dat daaraan goederen waren verkocht of geleverd. Door een “stempel- en papiermachine” te zijn, heeft verdachte daarom op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de door hem gemaakte documenten niet overeen kwamen met de werkelijkheid. Hij kende immers de afnemers en leveranciers niet, zag de goederen niet in zijn bedrijf en had geen grip op het vervoer.

BTW fraude kan alleen worden gepleegd als mensen zich organiseren en met elkaar samenwerken. Om als een natuurlijke persoon een BTW carrousel in de lucht te tillen zonder medewerking van anderen, is praktisch onmogelijk. Dat vereist organisatie, planning en afstemming tussen de verschillende deelnemers aan de fraude. Uit het dossier blijkt dat persoon 7 en persoon 6 de kern van de criminele organisatie vormden. Verdachte was met bedrijf 2 faciliterend voor persoon 7.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.

Verdachte is op verzoek van zijn stiefzoon, persoon 7, betrokken geraakt bij de in- en verkoop van mobiele telefoons. Hij kreeg een gewone en beslist niet overdreven beloning voor zijn bijdrage. Hij verzekerde de handel goed, verzorgde de administratie rondom de inkoop, de uitslag van de goederen en de vervoersdocumenten en deed zowel de betalingen als de aangiften omzetbelasting. Hij zag de goederen echter niet zelf, want die werden via de opslag of rechtstreeks geleverd. Er was voor hem geen aanleiding om te denken dat hij iets laakbaars deed en hij had dus geen opzet op de ten laste gelegde strafbare feiten.

Verdachte wist niet en had niet kunnen weten dat hij deelnam aan transacties die onderdeel waren van BTW fraude. Er is dus niet voldaan aan de eisen van het Kittel-arrest, zodat het onder 2 ten laste gelegde niet kan worden bewezen. De enkele omstandigheid dat persoon 7 de stiefzoon van verdachte is, is onvoldoende voor bewezenverklaring van wetenschap.

Uit de bewijsmiddelen volgt ook niet dat de onder 3 en 4 ten laste gelegde documenten vals zijn. Er hebben immers gewoon verkopen en leveringen plaatsgevonden.

Het oordeel van de rechtbank

Valsheid in geschrifte / gebruik valse geschriften

Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van de inhoud van het dossier vast dat de onder 3 en 4 ten laste gelegde geschriften niet conform de waarheid zijn opgemaakt. Desondanks zal verdachte van deze feiten worden vrijgesproken, nu niet bewezen kan worden dat hij die documenten valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk ze als echt en onvervalst te gebruiken en/of opzettelijk die valse documenten heeft gebruikt.

Verdachte is zonder zijn medeweten door zijn stiefzoon, persoon 7, gebruikt voor het plegen van fraude. Daarbij heeft persoon 7 ervoor gezorgd dat informatie waaruit verdachte had kunnen opmaken dat er sprake was van fraude – bijvoorbeeld informatie met betrekking tot de geldstromen op de derdenrekening van bedrijf 12 – buiten het zicht van verdachte bleef. Ook had verdachte geen zicht op de prijsval die later in de BTW carrousel plaatsvond of op het feit dat door rechtspersonen later in de carrousel geen aangiften omzetbelasting werd gedaan. Ten slotte had verdachte ook geen zicht op de winsten die persoon 7 zichzelf toebedeelde. Verdachte heeft slechts facturen en vervoersbewijzen opgemaakt of laten opmaken en vervolgens gebruikt aan de hand van informatie die door persoon 7 werd verstrekt. Dat hij daarbij zelf geen zicht heeft gehad op de goederen- en geldstromen is onvoldoende om (voorwaardelijk) opzet op het valselijk opmaken van de genoemde documenten te bewijzen.

Criminele organisatie

Hoewel fraude door middel van een BTW carrousel – waarvan naar het oordeel van de rechtbank sprake was – zonder twijfel een zekere planning vereist, zoals door de officier van justitie is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven.

Uit het dossier blijkt dat medeverdachte persoon 7 de initiator van de fraude was en daartoe, al dan niet direct, de controle had over een aantal rechtspersonen. Middels die rechtspersonen waren meerdere andere natuurlijke personen, waaronder verdachte, betrokken bij handelingen die gericht waren op de uiteindelijke fraude. Er kan echter niet bewezen worden dat verdachte en de medeverdachten persoon 1 en persoon 2, alsmede persoon 5 – en de rechtspersonen die zij formeel bestuurden – in zijn algemeenheid wisten van het criminele oogmerk van persoon 7. Naar het oordeel van de rechtbank zijn zij en hun bedrijven door persoon 7 gebruikt, zonder dat zij op enig moment zicht hebben gehad of hadden moeten hebben op de fraude. Ook ten aanzien van afnemers persoon 3, persoon 4 en V.O.F. bedrijf 5 kan niet worden bewezen dat zij deel hebben uitgemaakt van een samenwerkingsverband gericht op BTW fraude. Van de rechtspersonen bedrijf 3 B.V., bedrijf 4 B.V., en bedrijf BV en bedrijf 7, die al dan niet direct (ook) door persoon 7 werden aangestuurd, kan wel vastgesteld worden dat zij onderdeel hebben uitgemaakt van een fraude structuur, maar hun strafbare handelen kan zozeer worden vereenzelvigd met het handelen van persoon 7 zelf dat er niet zozeer sprake is van een samenwerkingsverband van één natuurlijk persoon met meerdere rechtspersonen, maar van één natuurlijk persoon die meerdere rechtspersonen als ‘werktuigen’ heeft gebruikt voor het plegen van fraude. Ten slotte blijkt uit het dossier te weinig over de vermoede samenwerking tussen persoon 7 en persoon 6 om te kunnen bewijzen dat zij de kern van een samenwerkingsverband hebben gevormd. Anders dan door de officier van justitie is betoogd, is de rechtbank dus van oordeel dat er geen sprake was van een gestructureerd samenwerkingsverband van meerdere personen die een gemeenschappelijk oogmerk deelde. Het onder 1 ten laste gelegde kan dus niet worden bewezen.

Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, zoals in rubriek 4.3.1. is overwogen, niet kan worden bewezen dat verdachte wist of de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zich schuldig maakte aan het opmaken of gebruiken van valse geschriften. Ook acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte wist dat zijn eenmanszaak werd gebruikt als schakel in een BTW carrousel. persoon 7 verschafte hem slechts informatie voor het opmaken van de geschriften, zonder dat verdachte zicht had op de onjuistheid van de hem door persoon 7 verstrekte informatie en de belastingfraude die zich later in de carrousel voordeed. Voor zover er al sprake zou zijn geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband kan in ieder geval dus niet worden bewezen dat verdachte in zijn algemeenheid wist van dat criminele oogmerk. Ook om die reden moet verdachte dus van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.

Onjuiste aangiften omzetbelasting

Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte wist of had moeten weten dat hij met zijn eenmanszaak bedrijf 2 deelnam aan transacties die onderdeel uitmaakten van een BTW fraude. De situatie van het Kittel arrest, inhoudende dat er geen recht op aftrek van voorbelasting is indien de ondernemer wist of had moeten weten dat hij door zijn aankoop deelneemt aan een transactie die onderdeel uitmaakt van een BTW fraude, doet zich dus niet voor. Dit betekent dat verdachte wel recht had op aftrek van voorbelasting. Er kan dus niet worden bewezen dat de door verdachte ingediende aangiften omzetbelasting op dit punt onjuist waren.

Wel blijkt uit het dossier dat vervoersbescheiden zijn opgemaakt ter onderbouwing van leveringen naar een andere EU lidstaat die nooit hebben plaatsgevonden. In werkelijkheid zijn deze goederen binnen Nederland geleverd. Verdachte had het nultarief dus niet mogen toepassen. Nu verdachte niet wist van de onjuistheid van deze vervoersbescheiden, kan echter niet worden bewezen dat hij op dit punt opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan.

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank ook het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^