Vrijspraak: Niet bewezen dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten de benodigde gegevens te verstrekken als bedoeld in art. 227b Sr

Rechtbank Noord-Nederland 4 mei 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:2223

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij in strijd met artikel 80 van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, door (telkens) opzettelijk na te laten om onverwijld en/of uit eigen beweging het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) er volledig van op de hoogte te stellen dat verdachte volle dagen en/of volle weken werkzaamheden verrichte en/of 40 uren per week werkte, althans meer uren werkte dan eerder opgegeven aan en/of bekend bij het UWV, met betrekking tot het bedrijf 1]en/of een of meer andere bedrijf/bedrijven. 

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij acht het tenlastegelegde bestanddeel "opzet" in voorwaardelijke zin bewezen, gelet op de belastende getuigenverklaringen en de op verdachte rustende informatieplicht. Verdachte dacht misschien wel dat het zo mocht maar had beter moeten informeren of zich laten informeren volgens de officier. Zij heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.

Het standpunt van verdachte

Verdachte heeft aangevoerd dat hij dient te worden vrijgesproken nu hij niet verkeerd heeft gehandeld. Hij had begrepen dat hij werkzaamheden mocht verrichten zolang het maar geen productiewerk betrof, voor welke werkzaamheden hij (ten dele) was afgekeurd en een WAO-uitkering ontving. Dat hij managementtaken uitvoerde en daarvoor een gering inkomen ontving was besproken met het UWV en aan het UWV opgegeven.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.

De rechtbank overweegt hierbij het volgende.

De rechtbank is, met name gelet op de verklaring van verdachte ter terechtzitting en de indruk die de rechtbank van verdachte ter terechtzitting heeft verkregen, van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken. Verdachte heeft vlak voor het begin van de tenlastegelegde periode in 2004 bij het UWV aangegeven dat hij werk heeft verricht en inkomen heeft genoten. Op grond van de indruk die de rechtbank ter terechtzitting van verdachte heeft verkregen gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte er ten volle van overtuigd was dat hij in de periode erna niet meer informatie had hoeven te verstrekken aan het UWV dan hij reeds gedaan had. Niet bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten inlichtingen te verstrekken aan de uitkeringsinstantie.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^