Vrijspraak oplichting: verdachte is deel van overeenkomsten, de betaling, steeds niet volledig nagekomen. Hiermee staat echter niet vast dat hij van meet af aan het oogmerk had de overeenkomsten niet na te komen.
/Rechtbank Noord-Nederland 13 februari 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:866
Verdachte heeft met bedrijven en personen overeenkomsten gesloten tot het uitvoeren van reparaties aan een Volkswagen Transporter, het kopen van frisdrank en bier en het huren van loodsen, een bedrijfspand en een woning. Verdachte is zijn deel van de overeenkomsten, de betaling, steeds niet volledig nagekomen, hetgeen een gevolg lijkt te zijn van een slechte financiële positie.
Verdenking
Aan verdachte is kort gezegd oplichting van vijf bedrijven/personen ten laste gelegd.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor dit feit gevorderd en heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte zich niet alleen in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als bonafide koper en huurder, maar dat de gedragingen van verdachte meer omvatten dan dat, zodat een veroordeling voor het tenlastegelegde kan volgen. De OvJ heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad van 11 november 2014.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat verdachte het oogmerk had om zich zonder volledige betaling de beschikking te verzekeren over de tenlastegelegde goederen en/of diensten.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zijn deel van de overeenkomsten, de betaling, steeds niet volledig is nagekomen, hetgeen een gevolg lijkt te zijn van een slechte financiële positie. Naar het oordeel van de rechtbank staat met het niet volledig nakomen in de vorm van een betaling niet vast dat verdachte van meet af aan het oogmerk had de overeenkomsten niet na te komen, zoals de officier van justitie heeft betoogd.
Hooguit kan gezegd worden dat verdachte als ondernemer verkeerde keuzes heeft gemaakt en te lang bleef vertrouwen op een goede afloop. Het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling op het moment van het aangaan van de overeenkomsten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet uit de bewijsmiddelen volgen. Dat verdachte er - achteraf bezien – wellicht beter aan had gedaan deze overeenkomsten niet te sluiten kan niet leiden tot het oordeel dat hij aangevers heeft opgelicht.
Van oplichting in de zin van artikel 326 Sr is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Volgens de rechtbank dient verdachte van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Lees hier de volledige uitspraak.