Vrijspraak publiekrechtelijke rechtspersoon van het zonder vergunning ontgronden van een perceel wegens wettig en overtuigend bewijs

Rechtbank Overijssel 21 december 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:4963

De verdenking komt erop neer dat verdachte al dan niet samen met anderen, en al dan niet als functioneel dader, een (deel van een) perceel opzettelijk zonder vergunning heeft ontgrond, dan wel heeft toegelaten dat werd ontgrond.

Achtergrond

Verdachte is opdrachtgever van het project “Blauwe Passage”. Aanleiding voor dit project was om te komen tot de aanleg van drie bruggen en de realisatie van een vaarweg en een weg, gelegen in de gemeente Oldambt.

Voor dit project heeft verdachte een aanbestedingsprocedure uitgeschreven, te weten Blauwe Passage (fase 2), bestek 2013-26. Bedrijf heeft op het project ingeschreven. Het project is vervolgens aan haar gegund.

Gedurende het project kon door bedrijf een opslaglocatie, te weten het gemeentelijk depot, worden gebruikt voor de tijdelijke opslag van vrijgekomen grond.

In het bestek was opgenomen dat 60.000 m3 klei, 20.000 m3 leem en 19.500 m3 zand zou vrijkomen. Dit kon weer worden gebruikt in het project. Voor de aanleg van de nieuwe weg was een hoeveelheid van 15.000 m3 zand nodig. Na de gunning van het project aan bedrijf is door haar nader grondonderzoek verricht. Hieruit bleek dat er andere hoeveelheden aan bodemmaterialen zouden vrijkomen. Er was in ieder geval veel minder dan de verwachtte 19.5000 m3 zand aanwezig.

Ook uit het project Niemandsland (dat een meerwerkopdracht van verdachte aan bedrijf was) kwam niet voldoende zand om aan de benodigde 15.000 m3 te komen.

Bij het project zijn namens bedrijf naam 1, als directeur en aandeelhouder van bedrijf, en naam 2, als uitvoerder bij bedrijf, betrokken. Naam 3 was projectleider namens verdachte. Naam 4, werkzaam als toezichthouder bij de Omgevingsdienst Groningen, heeft op 4 augustus 2014 geconstateerd dat op het gemeentelijk gronddepot zonder vergunning door bedrijf werd ontgrond. Hij heeft op 1 september 2014 aangifte gedaan.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft betoogd dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.

Volgens de officier van justitie was er bij naam 3 wetenschap van de ontgronding. Aangezien naam 3 wat betreft het project voor verdachte de spin in het web was, mag de wetenschap van naam 3 ook aanwezig worden geacht bij verdachte. Het strafbare feit kan verdachte ook worden toegerekend en de strafbare gedragingen werden binnen de sfeer van verdachte verricht. Verder zijn de werkzaamheden verdachte dienstig geweest.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Naam 3 was weliswaar de projectleider, maar hij heeft niet impliciet of expliciet toestemming gegeven voor de ontgronding. Bedrijf heeft op eigen houtje gehandeld. Er is dus geen sprake van toelaten.

Ook in het geval naam 3 als functioneel dader van de ontgronding wordt aangemerkt, betekent dat niet dat dat handelen aan verdachte kan worden toegerekend, omdat uit niets blijkt dat verdachte dit soort gedrag heeft goedgekeurd dan wel weet had van de ontgronding.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de door naam 3 verrichte gedragingen c.q. het door hem nagelaten ingrijpen waar dat geboden was, aan verdachte kunnen worden toegerekend.

Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een rechtspersoon worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. De vraag of een (verboden) gedraging in redelijkheid kan worden toegerekend is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Ofschoon een algemene regel zich bezwaarlijk laat formuleren is een belangrijk oriëntatiepunt dat de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Hiervan is sprake als zich een of meer van de volgende omstandigheden voordoen:

  • het gaat om handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,

  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon,

  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening,

  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.

De rechtbank overweegt dat nog afgezien van de vraag of het handelen dan wel nalaten door naam 3 als dienstig aan verdachte kan worden aangemerkt, uit het dossier niet zonder meer volgt dat sprake is geweest van een aanvaarden dan wel plegen te aanvaarden door verdachte van de feitelijke gang van zaken. Dat naam 3 projectleider was, kan toerekening van diens handelen c.q. nalaten aan de gemeente niet zonder meer schragen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, bij gebreke van bijkomende feiten of omstandigheden, het zelfstandig handelen c.q. nalaten van naam 3 als op zichzelf staand moet worden beschouwd waarmee nog niet kan worden gesproken van gedragingen verricht binnen de sfeer van de rechtspersoon in die zin dat zijn handelen kan worden toegerekend aan verdachte.

De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^