Vrijspraak valsheid in geschrift (asbestinventarisatierapporten)
/Rechtbank Gelderland maart 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:1053
In 2014 en 2015 heeft de Omgevingsdienst Rivierenland een bestuurlijk onderzoek ingesteld naar het naleven van de onafhankelijkheidseisen tussen de bedrijven verdachte (verdachte) en naam 2. Tijdens dit bestuurlijk onderzoek trof het Team Ketentoezicht asbestinventarisatierapporten aan die - naar het oordeel van het Team Ketentoezicht - vermoedelijk valselijk waren opgemaakt.
Deze rapporten waren door verdachte opgesteld in de periode tussen 15 januari 2015 en augustus 2015 en ondertekend door een gecertificeerde Deskundig Inventariseerder Asbest (DIA), genaamd naam 1. Het valselijk opmaken van de betreffende asbestinventarisatierapporten zou hebben bestaan uit het gebruikmaken van de digitale handtekening van naam 1, zonder dat hij daar toestemming voor zou hebben gegeven. naam 1 was sinds 15 januari 2015 niet meer werkzaam voor verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift zoals ten laste gelegd onder de feiten 1, 2 en 3. Zij heeft om die reden gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 25.000,-.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe betoogd dat de hele strafzaak is gebaseerd op de verklaring die naam 1 bij de politie heeft afgelegd. Die verklaring is niet in overeenstemming met de waarheid. naam 1 heeft die verklaring afgelegd uit angst dat zijn nieuwe werkgever erachter zou komen dat hij nog werkzaamheden voor verdachte verrichtte. Bij de rechter-commissaris heeft naam 1 verklaard dat hij zijn verklaring bij de politie onder druk heeft afgelegd. Ten aanzien van alle inventarisatierapporten geldt dat naam 1 erbij betrokken is geweest en zijn handtekening heeft gezet. Er is geen sprake van valsheid, aldus de raadsman.
Beoordeling door de rechtbank
Op verzoek van de raadsman is naam 1 als getuige gehoord bij de rechter-commissaris. Bij de rechter-commissaris heeft naam 1 verklaard dat hij door de politie onder druk is gezet. Op verzoek van de politie heeft hij niet naar waarheid verklaard. De politie wilde horen dat hij nergens iets van afwist en dat hij onbekend was met de opgemaakte inventarisatierapporten. Volgens naam 1 heeft hij zo verklaard uit angst zijn nieuwe baan te verliezen, zeker toen tijdens het verhoor is gezegd dat zijn persoonscertificaat kon worden ingetrokken.
Naam 1 heeft verder verklaard dat de asbestinventarisatierapporten door hem en naam 3 zijn opgesteld. Zijn handtekening is met zijn toestemming in de rapporten opgenomen. Hij is mee geweest op locatie en ze hebben in de avonden aan de rapporten gewerkt. Hij heeft uit liefdadigheid zijn oude werkgever geholpen. De rapporten zijn volgens naam 1 overeenkomstig de waarheid en zijn handtekening is met zijn toestemming in het rapport opgenomen.
Ter terechtzitting zijn de verbalisanten verbalisant 1 en verbalisant 2 als getuigen gehoord. Uit hun verklaringen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat zij een ongeoorloofde druk hebben uitgeoefend bij het verhoor van naam 1. Evenmin kan dit worden afgeleid uit het dossier. Of al dan niet een ongeoorloofde druk is uitgeoefend, kan overigens naar het oordeel van de rechtbank in het midden blijven.
Duidelijk is dat naam 1 bij de rechter-commissaris anders heeft verklaard dan bij de politie.
De officier van justitie is in haar requisitoir uitgegaan van de verklaring van naam 1 bij de politie. Zij heeft ter ondersteuning in dit verband verwezen naar het interview van het Team Ketentoezicht met naam 1, waarbij naam 1 een soortgelijke verklaring zou hebben afgelegd.
Anders dan de officier van justitie leest de rechtbank in het rapport van het Team Ketentoezicht niet dat naam 1 heeft verklaard dat hij vanaf 15 januari 2015 geen werkzaamheden meer heeft verricht voor verdachte. Uit het rapport volgt niet meer dan dat naam 1 per 15 januari 2015 zijn arbeidsovereenkomst heeft opgezegd bij verdachte, omdat hij per die datum in dienst is getreden bij naam 4 te Aalten. Dat hij vanaf 15 januari 2015 geen werkzaamheden meer zou hebben verricht, volgt niet uit het rapport.
Dit betekent dat naam 1 alleen bij de politie heeft verklaard dat hij na 15 januari 2015 geen betrokkenheid heeft gehad bij de asbestinventarisatierapporten en ook geen toestemming heeft gegeven voor het gebruik van zijn digitale handtekening.
De rechtbank overweegt dat het aannemelijk is dat naam 1 bij het verhoor bij de politie druk heeft ervaren, enerzijds vanwege zijn loyaliteit ten opzichte van zijn oude werkgever en anderzijds vanwege de angst zijn nieuwe baan in gevaar te brengen. Daarbij heeft mogelijk ook het overeengekomen concurrentiebeding een rol gespeeld. Getuige verbalisant 1 heeft voor zover hier van belang ter terechtzitting verklaard dat naam 1 tijdens het verhoor schoorvoetend antwoord gaf op vragen en dat hij steeds lang nadacht voor hij antwoord gaf. Volgens verbalisant 1 was er sprake van druk dan wel loyaliteit ten aanzien van de oude werkgever van naam 1. Die loyaliteit bleek ook uit zijn non-verbale gedrag.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het zeer wel mogelijk dat naam 1 door de door hem ervaren druk een verklaring heeft afgelegd die niet overeenkomt met de waarheid. De rechtbank zal daarom uitgaan van de verklaring die hij bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaring voor zover dit betreft de door hem verrichte werkzaamheden voor verdachte. Gezien zijn loyaliteit naar zijn oude werkgever en de angst om zijn nieuwe baan te verliezen is goed denkbaar dat de door naam 1 bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring de daadwerkelijke gang van zaken weergeeft zoals die is geweest na 15 januari 2015. Daar komt bij dat zijn verklaring wordt ondersteund door de verklaring bij de rechter-commissaris van naam 3.
Nu naam 1 bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij de asbestinventarisatierapporten betrekking hebbend op de locaties adres 2 (rapportnummer 15.012) en adres 3 (rapportnummers 15.005 en 15.005/1) samen met naam 3 heeft opgesteld en zijn handtekening met zijn toestemming is opgenomen in de rapporten, acht de rechtbank niet bewezen dat sprake is van valsheid in geschrift.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de feiten 1, 2 en 3.
Lees hier de volledige uitspraak.