Vrijspraak veehouder van overtreding afvoerverbod van 3 runderen. Rondom de procedure van het afvoerverbod waren fouten gemaakt, die achteraf niet te herstellen waren.
/Rechtbank Noord-Nederland 30 maart 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:1592 Aan verdachte is ten laste gelegd dat: dat hij op 3 december 2013 en/of 4 december 2013 in de gemeente Boarnsterhim, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk heeft gehandeld in strijd met het op 29 november 2013 door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan verdachte opgelegde verbod als bedoeld in artikel 40 van de “Regeling identificatie en registratie van dieren” om (onder meer) runderen af te voeren van het bedrijf met UBN nummer 61221, immers werden op 3 december 2013 de runderen met de ID codes NL 919548596 en/of NL 919548604 van dat bedrijf weggevoerd en/of werd op 4 december 2013 het rund met ID code NL 498348172 van dat bedrijf weggevoerd.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd veroordeling voor het ten laste gelegde tot oplegging van een geldboete van € 2.500 subsidiair 35 dagen vervangende hechtenis waarvan € 2.000 subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Beoordeling rechtbank
Verdachte is als gewetensbezwaarde oormerken per 10 juni 2003 deelnemer aan het "Uitvoeringsprotocol gewetensbezwaarde identificatie en registratie (I&R) van runderen van 17 september 2002". In het Uitvoeringsprotocol is onder andere bepaald dat minimaal één keer per jaar een controle wordt uitgevoerd op de naleving van het protocol en alle afspraken. Bij dit bezoek wordt -steekproefsgewijs- van een aantal moeder-nakomeling koppels een haarmonster genomen voor DNA onderzoek. Voorts is in het Uitvoeringsprotocol bepaald dat van ieder kalf dat door de veehouder wordt aangehouden, binnen drie werkdagen na de geboorte haarmonsters moeten worden ingestuurd voor DNA onderzoek.
Verdachte heeft aangevoerd dat hij onder de werking van het Uitvoeringsprotocol, in de afgelopen 10 jaar, steeds weer met andere controle-instanties te maken heeft gekregen en dat elk van die controle-instanties andere controleregels had. Volgens verdachte hebben de vele bedrijfscontroles nagenoeg een 100% controle van de aanwezige rundveestapel opgeleverd. Verdachte is daarom van mening dat het insturen van haarmonsters van kalveren binnen drie werkdagen na de geboorte geen redelijk doel meer dient.
De economische politierechter verwerpt deze stelling van verdachte, omdat verdachte zich nu eenmaal heeft geconformeerd aan het Uitvoeringsprotocol en derhalve gebonden is aan de daaruit voortvloeiende controle-regels en afspraken.
Op 29 november 2013 is in het kader van de naleving van het Uitvoeringsprotocol een bedrijfscontrole geweest bij verdachte. Daarbij is geconstateerd dat niet tijdig haarmonsters van kalveren waren ingestuurd. Dit heeft geleid tot een afvoerverbod.
Verdachte heeft aangevoerd (onder overlegging van diverse stukken) dat het afvoerverbod niet bevoegd is genomen, maar ook onduidelijk is medegedeeld. Er bestaat twijfel of het Overzicht Meldingen en Maatregelen I&R van 2 december 2013 wel een besluit is gericht op rechtsgevolg. Het door de opsporingsambtenaar op 29 november 2013 uitgereikte doorslagvel is niet volledig ingevuld, in het bijzonder is de optie van het afvoerverbod ex artikel 40 Regeling I&R Dieren niet aangekruist. Dit alles maakt dat verdachte zich op het standpunt stelt dat hij moet worden vrijgesproken, omdat er zijns inziens geen sprake was van rechtmatig genomen afvoerverbod. Voorts vraagt verdachte nog om schadevergoeding tot een bedrag van € 787 wegens winstderving en salaris gemachtigde.
De economische politierechter overweegt daartoe als volgt. De tenlastelegging geeft, kort gezegd, aan dat op 2 en 3 december 2013 van verdachtes bedrijf drie runderen (waarvan de ID codes zijn vermeld) zijn afgevoerd, in strijd met het afvoerverbod van 29 november 2013. Verdachte stelt dat er geen sprake is van een rechtmatig afvoerverbod en dat dus niet gesproken kan worden van niet naleving van het afvoerverbod, zodat vrijspraak moet volgen. Art 40 lid 2 Regeling I&R Dieren bepaalt dat de minister afvoer van runderen verbiedt ingeval van de situatie van art. 2 lid 2 verordening 494/98. Heden ten dage dient voor de minister te worden gelezen de Staatssecretaris Economische Zaken (EZ).
De economische politierechter stelt vast dat aan het afvoerverbod van 29 november 2013 diverse manco's kleven, te weten:
- Het afvoerverbod werd niet ondubbelzinnig op schrift gesteld. Bij de stukken bevindt zich weliswaar een formulier "Besluit ingevolge artikel 40 van de regeling identificatie", maar daarop is niet aangekruist of er sprake was van een aan- of afvoerverbod.
- In de aanhef van het formulier is vermeld Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, terwijl het afvoerverbod werd gegeven door opsporingsambtenaren van NVWA.
- Een overzicht Maatregelen en Meldingen I&R van 2 december 2013.
- Een "Besluit opheffen bedrijfsblokkade" vermeldende de opheffing van een aanvoerverbod, in plaats van een opheffing van een afvoerverbod (brief d.d. 17-4-2014).
Het afvoerverbod is niet door een daartoe bevoegde persoon genomen. In de onderhavige zaak is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de verordening 494/98. Op grond van artikel 40 eerste lid van de Regeling I&R Dieren is in een dergelijke situatie de Staatssecretaris EZ, degene die het aanvoeren van runderen op het bedrijf, het afvoeren van runderen van dit bedrijf, en het vervoeren of verhandelen van runderen afkomstig van een bedrijf kan verbieden.
De economische politierechter verwijst in dat kader ook naar de door verdachte overgelegde beschikking van de Dienst RVO dd. 1 mei 2014 inzake Koldaard (ref 492-5389 emw). Op grond van hetgeen in die beschikking is gerelateerd mag worden aangenomen dat de Staatssecretaris EZ niet haar bevoegdheid op het gebied van art 40 lid 2 Regeling I&R Dieren heeft overgedragen (gemandateerd) aan de NVWA, derhalve was de NVWA niet bevoegd tot het opleggen van het afvoerverbod.
De economische politierechter is op grond van het vorenstaande van oordeel dat geen sprake is geweest van een rechtmatig afvoerverbod, nu het daartoe bestemde formulier zoveel onzorgvuldigheden bevat, dat niet bewezen kan worden dat vanaf 29 november 2013 een afvoerverbod gold. Daarbij is de economische politierechter tevens van oordeel dat het achteraf herstellen van zoveel onzorgvuldigheden, niet kan leiden tot een rechtmatig afvoerverbod voor genoemde datum. Derhalve dient vrijspraak te volgen.
Lees hier de volledige uitspraak.