Wel of geen verlenging redelijke termijn ingeval van prejudiciële vragen aan EU-Hof?
/De hoogste rechters gaan één lijn trekken bij het meetellen van de duur van een prejudiciële procedure bij het EU-Hof voor de beoordeling van de redelijke termijn waarbinnen een rechter uitspraak moet doen. Vertegenwoordigers van de hoogste rechtscolleges buigen zich gezamenlijk over een geschikte zaak en laten zich daarbij adviseren door een advocaat-generaal van de Raad van State. Nieuwe procesregels maken deze bijzondere aanpak mogelijk.
Wanneer een rechter uitleg vraagt aan het EU-Hof duurt dat intermezzo al gauw anderhalf jaar. Toch moet die rechter binnen een redelijke termijn uitspraak doen. Dat eist het EVRM. Anders moet er schadevergoeding worden betaald. Eerder oordeelde de Centrale Raad van Beroep in een schadevergoedingsprocedure dat de duur van de prejudiciële procedure niet meetelt voor de beoordeling van de overschrijding van de redelijke termijn. Kennelijk bestond bij de andere hoogste rechters behoefte hierover gezamenlijk te besluiten en ook te kijken naar de overschrijding van de redelijke termijn in het algemeen.
In samenwerking met de andere hoogste bestuursrechters maakt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State nu voor de eerste keer gebruik van de mogelijkheid om in een aanhangige procedure een conclusie te vragen aan de bestuursrechtelijke ‘advocaat-generaal’. Deze mogelijkheid wordt de hoogste bestuursrechters sinds 1 januari 2013 geboden in het kader van de bevordering van de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid. Op die datum is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Prof. mr. Rob Widdershoven, die begin dit jaar naast mr. Leen Keus is benoemd tot bestuursrechtelijke ‘advocaat-generaal’ bij de Afdeling bestuursrechtspraak, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven, wordt belast met het nemen van deze conclusie.
Grote kamer met vijf leden
In het najaar van 2013 zal de desbetreffende zaak op een rechtszitting worden behandeld door een zogenoemde grote kamer met vijf leden. Ook deze mogelijkheid bestaat pas sinds 1 januari van dit jaar. De grote kamer zal in ieder geval bestaan uit de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, de presidenten van de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven en een lid van de Hoge Raad dat tevens staatsraad in buitengewone dienst is.
Inhoud van de zaak
Het geschil bij de Afdeling bestuursrechtspraak waarin nu om het nemen van een conclusie is verzocht, heeft betrekking op de vraag of in deze procedure die al zes jaar duurt, de redelijke termijn van artikel 6 van het EVRM is overschreden. In haar uitspraak van 1 februari jl. waartegen het hoger beroep is ingesteld, heeft de rechtbank in Den Bosch overwogen dat in zaken als deze in beginsel een totale lengte van de procedure van ten hoogste drie jaar redelijk is te achten. Het gaat dan om zaken die uit een bezwaarschriftenprocedure en – tot op het moment van de uitspraak van de rechtbank – één rechterlijke instantie bestaan. Hierbij mag de behandeling van het bezwaar hoogstens één jaar duren en de behandeling van het beroep hoogstens twee jaar. Naar het oordeel van de rechtbank is de lange behandelingsduur van het beroep in dit geval gerechtvaardigd, omdat de zaak was aangehouden in afwachting van de beantwoording van zogenoemde prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie in Luxemburg. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de overschrijding van de redelijke termijn de periode van bijna drie jaar die met de aanhouding was gemoeid, geheel buiten beschouwing gelaten. Met uitzondering van deze periode, kwam zij tot de slotsom dat de procedure tot dat moment drie jaar heeft geduurd, zodat de redelijke termijn niet is overschreden en dus geen grond bestaat voor toekenning van schadevergoeding. In het hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak wordt opgekomen tegen het niet meetellen van de periode van drie jaar waarin de zaak is aangehouden.
Verzoek aan de advocaat-generaal
Ten behoeve van de rechtseenheid is de advocaat-generaal verzocht in een conclusie in te gaan op de uiteenlopende jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak, de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de Hoge Raad met betrekking tot artikel 6 van het EVRM. Hem is gevraagd welke behandelingsduren de rechtscolleges voor de verschillende fasen van de procedures en voor de procedures als geheel, nog als redelijk kunnen aanmerken in het licht van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, als zij daarbij een uniforme benadering zouden gaan volgen. Aan de orde zal komen of voor alle type zaken dezelfde termijnen moeten worden gehanteerd of dat daarbij moet of kan worden gedifferentieerd. Daarbij is het voor de rechtscolleges belangrijk dat zij voor de rechtspraktijk een goed en eenvoudig systeem kunnen hanteren.
Nemen van een conclusie
Met het nemen van een conclusie door de advocaat-generaal wordt meer dan met de rechterlijke uitspraak zelf gelegenheid geboden om een rechtsvraag te plaatsen in een breder verband. De conclusie kan een bijdrage leveren aan de kwaliteit en de inzichtelijkheid van de rechtsontwikkeling door de rechter. Het gaat in de eerste plaats om zaken waarin de rechtsvraag 'college-overstijgend' is en die rechtsvraag in de rechtspraak niet eerder of niet eenduidig is beantwoord. Samen met de mogelijkheid van behandeling van een zaak door een grote kamer met vijf leden die deel uitmaken van de hoogste bestuursrechtelijke colleges, biedt het een aantrekkelijk perspectief voor de bevordering van de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid.
Verdere verloop van de procedure
Naar verwachting zal de grote kamer de zaak op donderdag 12 september 2013 op een rechtszitting behandelen. De advocaat-generaal brengt zijn conclusie uiterlijk zes weken na de zitting uit. Deze wordt gepubliceerd en aan partijen toegezonden met de mogelijkheid om hierop te reageren. Na het verstrijken van die reactietermijn zal de grote kamer uitspraak doen in deze zaak.