Wetsvoorstel bestrijding betaalfraude: aanscherpingen van computer- en valsheidsdelicten
/Op 1 december 2020 is het Wetsvoorstel bestrijding betaalfraude bij de Tweede Kamer ingediend.
Het wetsvoorstel strekt tot implementatie van Richtlijn 2019/713/EU van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de bestrijding van fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/413/JBZ van de Raad (PbEU L 123/18). De implementatietermijn van de richtlijn loopt af op 31 mei 2021.
De implementatie van de richtlijn leidt tot een aantal aanscherpingen van de computer- en valsheidsdelicten. Het strafmaximum van enkele computerdelicten wordt verhoogd in gevallen waarin die misdrijven betrekking hebben op betaalinstrumenten of zijn gepleegd met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling. Daarnaast wordt het bereik van een tweetal valsheidsdelicten verbreed van betaalpassen naar ook andere niet-contante betaalinstrumenten.
Voor een groot deel voldoet Nederland al aan hetgeen waartoe de richtlijn verplicht. Het Nederlandse Wetboek van Strafrecht kent ruime strafbaarstellingen van frauduleuze gedragingen, waaronder de strafbaarstelling van valsheid in geschrifte (artikel 225 Sr), het vervalsen van betaalpassen (artikel 232 Sr), diefstal (artikel 310 Sr), afpersing (artikel 317 Sr), verduistering (artikel 321 Sr) en oplichting (artikel 326 Sr). Onder deze strafbaarstellingen valt ook fraude met niet-contante betaalmiddelen. Wanneer fraude online plaatsvindt, kunnen daarnaast diverse computerdelicten aan de orde zijn. Gewezen wordt op computervredebreuk (artikel 138ab Sr), de strafbepalingen over het aftappen en opnemen van computergegevens (de artikelen 139c en 139d Sr) en de strafbaarstelling betreffende het wederrechtelijk overnemen van gegevens (artikel 138c Sr). Met bovengenoemde bepalingen is het grootste deel van de gedragingen, omschreven in de richtlijn, reeds strafbaar gesteld.
Op een aantal punten zijn nog aanscherpingen van bestaande bepalingen nodig. De strafbaarstelling van het vervalsen, het gebruikmaken en het bezit van betaalpassen (artikel 232 Sr) wordt ter implementatie van de artikelen 3, 4 en 5, onderdelen b tot en met d, uitgebreid naar alle betaalinstrumenten. Hiermee wordt ook het vervalsen, het gebruiken, het vervaardigen en het aanschaffen van elektronische betaalinstrumenten een zelfstandig strafbaar feit. Daarnaast wordt, ter implementatie van artikel 9, vierde lid, van de richtlijn, het strafmaximum van de artikelen 138b, 138c, 350a en 350c verhoogd.