Witwassen: Rechtbank acht verklaring verdachte dat hij met spaargeld naar een ondergrondse bankier is gegaan niet geloofwaardig
/Rechtbank Amsterdam 27 mei 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:3199
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij zich met een ander of anderen op 12 april 2012 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 67.485,00.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsvrouw, onder verwijzing naar haar pleitaantekeningen, het volgende naar voren gebracht.
De raadsvrouw heeft bepleit dat sprake is van een onrechtmatige staande houding en aanhouding van verdachte en doorzoeking van de auto van verdachte. Uit het dossier volgt niet dat sprake is geweest van een voldoende redelijk vermoeden van schuld van het plegen van een strafbaar feit. Onduidelijk is op grond van welke wettelijke bevoegdheid de auto is doorzocht. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op en door het schenden van deze belangrijke voorschriften is verdachte ernstig in zijn belangen geschaad, zodat op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bewijsuitsluiting dient te volgen en verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft verder bepleit dat, onder verwijzing naar de in haar pleitaantekeningen opgenomen jurisprudentie, niet kan worden bewezen dat sprake is van witwassen. Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 mei 2016 verklaard dat hij het geld al bij zich had op het moment dat hij naar de winkel ging. Uit het dossier blijkt niet dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Verder zijn door de officier van justitie omstandigheden naar voren gebracht die zien op de situatie dat het geld van verdachte afkomstig was uit kennelijk door hemzelf gepleegde feiten. Dan moet echter worden vastgesteld dat de gedragingen van verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld, hetgeen in de onderhavige zaak niet het geval is.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek naam 1 is na observaties op 4 en 5 april 2012 naar voren gekomen dat er vermoedelijk in geld werd gehandeld in het winkelpand “Tropische Winkel medeverdachte ”, gevestigd aan het adres 2 nummer X te Amsterdam (hierna: het winkelpand). Het vermoeden was dat er vanuit dit pand grote contante geldbedragen in plastic tassen werden meegenomen. Dit vermoeden was ook in eerdere opsporingsonderzoeken (naam 3 en naam 4) naar voren gekomen.
Op 11 april 2012 werd een observatie verricht op het winkelpand. Gezien werd dat een man zonder iets in zijn handen de winkel binnengaat en naar buiten komt met in zijn hand een witte plastic tas. De vulling van de tas heeft een vierkante vorm. De man, naar later blijkt persoon 1, stapt in een auto en rijdt weg. Omdat het vermoeden bestaat dat deze man een tas met geld had opgehaald bij het winkelpand, werd in overleg met de officier van justitie besloten om de man staande te laten aanhouden door de politie. In de auto werd een witte plastic tas aangetroffen met een groot contant geldbedrag.
Ook op 12 april 2012 werd een observatie verricht op het winkelpand. Om 14:48 uur wordt gezien dat een man de winkel inloopt zonder iets in zijn handen en uit de zaak komt lopen met een gevulde Albert Heijn-tas in zijn hand. Deze tas lijkt gevuld met een vierkant pakket. Gezien onder meer de vorm van de tas is het vermoeden dat de man, naar later blijkt persoon 2, een tas met geld heeft opgehaald. De man stapt in een auto en rijdt weg. Om 15:23 uur is deze auto aan de kant gezet. Naast de bestuurder op de passagiersstoel stond een Albert Heijn-tas die gevuld was met een grote hoeveelheid contant geld.
Om 15:34 uur ziet verbalisant nummer 1 een man, naar later blijkt verdachte, op het adres 2 lopen. De verdachte loopt eerst langs het winkelpand en gaat even later naar binnen zonder iets in zijn handen. Om 15:45 ziet de verbalisant dat verdachte uit het winkelpand komt lopen met in zijn handen meerdere tassen, waaronder een Albert Heijn-tas die goed gevuld lijkt. Gezien voorgaande bevindingen is het vermoeden dat verdachte een tas met geld in ontvangst heeft genomen vanuit het winkelpand. De verbalisanten nummer 2 en nummer 3 zien dat verdachte naar een geparkeerde Renault loopt, met kenteken kenteken. Hij legt de twee doorzichtige tasjes met vermoedelijk sinaasappels in de kofferbak en de verbalisanten zien dat verdachte de Albert Heijn-tas met een grotere zorgvuldigheid dieper weglegt in de kofferbak. Verdachte rijdt vervolgens om 15:56 uur weg met de auto.
Verdachte wordt kort daarna, om 16:00 uur, op verzoek van het onderzoeksteam door de politie aan de kant gezet ter hoogte van de Gooiseweg te Amsterdam en staande gehouden. Aan verdachte wordt gevraagd de kofferbak te openen ten einde te kijken of er daadwerkelijk geld in de Albert Heijn-tas zat. In de kofferbak van de Renault wordt door de politie een Albert Heijn-tas aangetroffen, weggestopt in een blauwe krat. In de tas zaten diverse bundels van € 20-biljetten. Verdachte is hierop aangehouden ter zake van witwassen.
Het totale geldbedrag van € 67.485,00 bestond uit 3.374 bankbiljetten van € 20 en 1 van € 5. Op 12 april 2012 is de winkelier T. medeverdachte aangehouden en heeft een doorzoeking plaatsgevonden in het winkelpand. Tijdens deze doorzoeking werden op diverse plaatsen grote contante geldbedragen aangetroffen, totaal € 304.600,00.
Na het onderzoek naar de onder verdachte en medeverdachte inbeslaggenomen telefoons met respectievelijk nummers telefoonnummer 2 en telefoonnummer 1 is gebleken dat sms-berichten over en weer zijn gestuurd:
Artikel 359a Sv
De hiervoor opgesomde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, leveren een redelijk vermoeden van schuld op, zodat de verbalisanten gerechtigd waren verdachte aan te houden en zijn auto te doorzoeken. Daarbij heeft de rechtbank laten meewegen dat de politie de auto van verdachte op verzoek van het onderzoeksteam aan de kant heeft gezet, waardoor nog onverminderd sprake was van een heterdaadsituatie als bedoeld in artikel 96b Sv. Daarmee is de bevoegdheid tot het ter in beslagneming doorzoeken van de auto gegeven en deze bevoegdheid omvat het kijken van de zich in de kofferbak van die auto bevindende plastic tas, zodat het bewijsmateriaal rechtmatig is verkregen.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat het op artikel 359a Sv gebaseerde verweer niet voldoet aan de eisen die volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad hieraan moeten worden gesteld (HR 9 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3541), zodat alleen al op die grond aan dit verweer voorbij had kunnen worden gegaan.
Afkomstig uit misdrijf
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, lid 1 onder b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de legale herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Vermoeden witwassen
De rechtbank heeft in rubriek 4.4.2. vastgesteld dat verdachte is aangehouden met een grote hoeveelheid contant geld. Hoewel er geen direct bewijs is dat dit geld uit enig misdrijf afkomstig is, is gelet op de hoogte en samenstelling van het geldbedrag, zijnde 3.374 biljetten van € 20 en 1 biljet van € 5, het vermoeden van witwassen gerechtvaardigd. Dit vermoeden wordt versterkt door het veiligheidsrisico dat van een dergelijke wijze van vervoer van een dergelijk bedrag uitgaat, het feit dat verdachte zich begeeft in een winkel waarover sterke aanwijzingen bestaan dat er ondergrondse geldtransacties plaatsvinden en het feit dat verdachte het geld wegstopt in zijn kofferbak.
Dat er aanwijzingen bestaan dat verdachte geld heeft opgehaald bij een ondergronds bankier, doet aan het bovenstaande niet af. Er bestaan immers onvoldoende aanwijzingen dat verdachte onderdeel was van de organisatie die zich met dergelijke illegale transacties bezig hield of alleen tegen betaling optrad als geldkoerier voor een dergelijke organisatie. Gelet hierop houdt de rechtbank het ervoor dat verdachte weliswaar gebruik heeft gemaakt van ondergronds bankieren, maar gezien kan worden als een begunstigde van een transactie, hetgeen een vermoeden van witwassen niet wegneemt, maar eerder versterkt.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft bij de politie en de rechter-commissaris geen verklaring willen afleggen over de herkomst van het geld en heeft later betwist dat hij tijdens zijn voorgeleiding voor de inspecteur van politie verbalisant 1 op 12 april 2012 heeft gezegd: “Iemand had geld gewisseld en dat moest ik ophalen. In Amsterdam bij een meneer die ik niet ken. Het was op het adres 2.” De rechtbank kan derhalve niet anders dan concluderen dat verdachte vanaf zijn aanhouding geen verklaring heeft willen afleggen over de herkomst van het geld.
Verdachte heeft, voor het eerst ter terechtzitting van 13 mei 2016 en dus ruim vier jaar na zijn aanhouding, de volgende verklaring over de herkomst van het onder hem inbeslaggenomen geldbedrag afgelegd. Verdachte stelt op 12 april 2012 met het spaargeld van zijn vriendin en zijn moeder naar het winkelpand te zijn gegaan. Dat spaargeld bestond aanvankelijk uit biljetten van € 20 en € 50. Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor het feit dat bij zijn aanhouding alleen biljetten van € 20 zijn aangetroffen. Het geld zat in zijn jas toen hij naar binnen ging. Verdachte wilde het geld laten overmaken naar de vader van zijn vriendin in Suriname ten behoeve van het laten bouwen van een familiehuis. Hij heeft in de winkel gevraagd naar de kosten van deze transactie en heeft ervan afgezien omdat de kosten te hoog waren. Hoewel verdachte van tevoren telefonisch contact heeft gehad met de eigenaar van de winkel, heeft hij op dat moment niet gevraagd naar de koers dan wel de kosten om het geld te laten versturen naar Suriname.
Ook eerst ter zitting heeft de verdediging stukken overgelegd die deze verklaring zouden moeten ondersteunen, te weten een begroting van een project “ naam 5 ” in Suriname uit 2008 en een huuroverkomst van een safeloket bij de Rabobank in de periode van 3 september 2008 tot 17 oktober 2012.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte over de herkomst van het geldbedrag niet aannemelijk en gaat daaraan dan ook voorbij. Om te beginnen is al niet geloofwaardig dat verdachte het aangetroffen geld al bij zich had toen hij naar binnen ging. Vast staat dat verdachte het geldbedrag bestaande uit maar liefst 3.375 bankbiljetten in een Albert Heijn-tas droeg toen hij naar buiten kwam. Gesteld noch gebleken is waarom hij het geld dan, zoals hij ter zitting heeft verklaard, in zijn jas zou hebben gedragen toen hij ermee naar binnenliep. Aangezien het niet in de rede ligt dat een dergelijke tas door de winkelier is verstrekt, gelet op het feit dat deze tas van een ander winkelbedrijf is en de overige boodschappen in voor deze winkel kenmerkende witte plastic tasjes zijn aangetroffen, moet de conclusie zijn dat verdachte deze plastic tas al bij zich had vóór het binnengaan. Verdachte heeft voor deze verschillende wijze van vervoer van het geld voorafgaand en na afloop van het bezoek aan de winkel geen plausibele verklaring gegeven. Verder is de stelling van verdachte, dat het geld zou zijn gespaard door zijn vriendin en moeder, geenszins onderbouwd. Vragen met betrekking tot waarvan en wanneer het dan zou zijn gespaard, kon verdachte ter zitting niet concreet beantwoorden, anders dan dat het beetje bij beetje zou zijn gegaan en onder meer van de kinderbijslag. Wie beetje bij beetje spaart van bijvoorbeeld de kinderbijslag pleegt dat evenwel te doen door geld van zijn betaalrekening, waarop de kinderbijslag wordt ontvangen, over te maken op een spaarrekening, en niet door grote hoeveelheden contant geld, uitsluitend bestaande uit biljetten van € 20, te verzamelen al dan niet in een safeloket in Baarle-Nassau. Verder heeft verdachte een bankafschrift overlegd waaruit blijkt dat zijn vriendin een geldlening is aangegaan, maar iedere uitleg over hoe, wanneer en waarom het girale bedrag van die lening deels of geheel is omgezet in de stapel biljetten van € 20 in zijn plastic zak ontbreekt. Gelet op wat hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien, voldoet de verklaring die verdachte heeft afgelegd niet aan de vereisten dat deze concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk moet zijn. Bij deze stand van zaken kan niet van het openbaar ministerie worden verwacht dat het nader onderzoek doet naar de door verdachte gestelde herkomst van het geld.
Conclusie
Alles overwegende komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan dat het geldbedrag dat verdachte voorhanden heeft gehad onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is, en dat verdachte dat wist. De rechtbank overweegt daarbij ten overvloede dat zij niet heeft kunnen vaststellen dat het geldbedrag afkomstig is uit een eigen misdrijf.
Het ten laste gelegde gewoontewitwassen en medeplegen acht de rechtbank niet bewezen, nu daarvoor geen bewijs voorhanden is.
Bewezenverklaring
- Witwassen
Strafoplegging
Verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Lees hier de volledige uitspraak.