Word-document verbetervonnis en GBA-uitdraaien geen goederen als bedoeld in art. 321 Sr
/Rechtbank Rotterdam 20 april 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:4606
De verdachte heeft drie brieven met valse informatie over een bij de Rechtbank ’s-Gravenhage lopende strafzaak op briefpapier van de rechtbank en voorzien van een stempel van de rechtbank overhandigd aan een juridisch administratief medewerker bij de rechtbank Den Haag. Hij heeft die medewerkster de opdracht gegeven die brieven vanuit het gerechtsgebouw te faxen naar drie advocaten die verdachten in die strafzaak bijstonden.
Vrijspraak feit 1 primair en subsidiair
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. In de visie van de verdediging kan een digitaal word-document van een verbetervonnis van de rechtbank Den Haag noch een uitdraai uit de Gemeentelijke Basisadministratie (hierna: GBA), dan wel uit die GBA-uitdraai verkregen informatie, worden gekwalificeerd als een ‘goed’ in de zin van artikel 321 Sr.
De rechtbank honoreert het verweer van de raadsman en overweegt daartoe het volgende.
Het begrip ‘goed’ in de zin van artikel 321 Sr wordt in de jurisprudentie ruim uitgelegd.
Ook een niet-stoffelijk object kan, zoals ook door de officier van justitie is aangevoerd, daaronder worden begrepen, mits het gaat om een object dat naar zijn aard geschikt is om aan de feitelijke heerschappij van een ander te worden onttrokken. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt daarbij individualiseerbaarheid als criterium, namelijk dat zodra de één de feitelijke macht over een goed heeft verkregen, de ander deze heeft verloren. Die situatie doet zich hier niet voor. Door het zich wederrechtelijk toe-eigenen van een word-document van de rechtbank Den Haag en van GBA-uitdraaien die door een medewerker van de rechtbank Den Haag zijn opgevraagd uit GBA-online, heeft de rechtbank Den Haag immers niet de beschikkingsmacht over het betreffende word-document en de betreffende gegevens uit de GBA verloren. Nu er dus geen sprake is van ‘goederen’ als bedoeld in artikel 321 en dit bestanddeel dus niet bewezen kan worden, dient er vrijspraak van feit 1 primair en subsidiair te volgen.
Vrijspraak feit 2 primair
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting is niet met de benodigde mate van zekerheid komen vast te staan dat de verdachte de onder 2 ten laste gelegde brieven heeft opgemaakt. Onder die omstandigheden moet de verdachte van het onder 2 primair ten laste gelegde (art. 225 lid 1 Sr) worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
- Feit 2. subsidiair: opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben en afleveren, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
- Een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar
- Raakstraf van 100 uur
Lees hier de volledige uitspraak.