Wraking rechter die voorheen werkzaam was bij bestuursorgaan

Rechtbank Noord-Nederland 29 juni 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:3957 (Bestuursrecht)

Bij brieven van 11 mei 2015 heeft de rechtbank de partijen in de hoofdprocedure medegedeeld dat het beroep behandeld zou worden ter zitting van 9 juni 2015 met als behandelend rechter mr. M. van den Bosch. Bij brief van 13 mei 2015 heeft verzoekster de rechter verzocht zich terug te trekken en te laten vervangen door een andere rechter. Bij brief van 26 mei 2015 heeft de rechtbank verzoekster medegedeeld dat de rechter geen aanleiding ziet zich te verschonen. Bij brief van 3 juni 2015 heeft de rechtbank de partijen in de hoofdzaak bericht dat de behandeling ter zitting van 9 juni 2015 geen doorgang vindt in verband met het door verzoekster ingediende wrakingsverzoek.

In het wrakingsverzoek heeft verzoekster gerefereerd aan de opstelling van de rechter op de zitting van 28 februari 2012. Op deze zitting zijn beroepen van verzoekster behandeld tegen uitspraken op bezwaar betreffende aanslagen en boetes inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over de jaren 2005 en 2006. De rechter gaf op deze zitting, aldus verzoekster, blijk van partijdigheid of in ieder geval van de schijn daarvan.

Voor zover verzoekster beoogt op te komen tegen de opstelling van de rechter in de procedures die in 2012 hun beslag hadden, overweegt de rechtbank dat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dit houdt in dat het wrakingsverzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Nu verzoekster dit niet heeft gedaan, kan de rechtbank zich in het kader van deze wrakingsprocedure niet alsnog uitspreken over gestelde gebeurtenissen in 2012.

Voor zover verzoekster bedoeld heeft te stellen dat uit de opstelling van de rechter in 2012 volgt dat zij partijdig is in de nu lopende hoofdprocedure over de aanslag IB/PVV over het jaar 2008, overweegt de rechtbank dat het feit dat de rechter in 2012 heeft geoordeeld zoals zij heeft gedaan, hiervoor geen grondslag biedt. Niet is komen vast te staan dat er in 2012 sprake was van vooringenomenheid. Er is geen reden om aan te nemen dat dit nu wel het geval is.

Voorts acht de rechtbank van belang dat verzoekster de op 19 juli 2012 door de rechter gedane uitspraken heeft kunnen aanvechten in hoger beroep, ook in zoverre deze relevant zouden kunnen zijn in de nu lopende hoofdprocedure. Van deze mogelijkheid om een rechtsmiddel aan te wenden heeft verzoekster ook daadwerkelijk gebruik gemaakt.

Verzoekster heeft voorts aangevoerd dat haar indruk van vooringenomenheid van de rechter bevestigd is door de constatering dat de rechter werkzaam is geweest bij de Belastingdienst.

De rechtbank overweegt in het algemeen dat de enkele omstandigheid dat een rechter voorheen werkzaam is geweest bij een bestuursorgaan, onvoldoende is om aan te nemen dat deze rechter niet zonder vooringenomenheid kan besluiten over beroepen gericht tegen besluiten van dit bestuursorgaan.

Wel schrijven de interne gedragscodes van de rechtbanken voor dat rechters gedurende een bepaalde periode na hun benoeming niet oordelen in zaken waarbij hun voormalige werkgevers betrokken zijn. In dit geval wijst de rechter er terecht op dat zij, overeenkomstig de Leidraad onpartijdigheid van de rechtbank Leeuwarden, gedurende de eerste drie jaar van haar rechterschap geen zaken heeft behandeld waarbij de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen betrokken was. In 2012 was deze periode van drie jaar reeds verstreken.

Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat zich bijzondere omstandigheden voordoen om te veronderstellen dat de rechter partijdig is in de procedure LEE 14/3779 IB/PVV.

 

De rechtbank wijst het verzoek af.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^