BTW-carrouselfraude: veroordeling autobedrijf tot geldboete van €497.500 en feitelijk leiddinggever tot forse gevangenisstraf

Rechtbank Amsterdam 26 maart 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1751

De Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het doen van onjuiste en/of onvolledige aangiften omzetbelasting en valsheid in geschrift. Deze strafbare feiten vloeien voort uit btw-fraude. Feitelijke kopers kochten bij Verdachte tweedehands auto’s op naam van katvangersbedrijven, zodat zij als feitelijke koper buiten beeld zouden blijven. Verdachte werkte mee aan deze katvangersconstructies. Door bewijs van autoverkopen te manipuleren, was het mogelijk dat werd belet dat de belasting juist werd geheven, waardoor de goede werking van het gemeenschappelijke btw-stelsel in het gedrang is gekomen. Blijkens het dossier is in de tenlastegelegde periode voor €46.578.500 aan ICL’s gelist op bedrijven die door de FIOD als katvanger zijn aangemerkt. Doordat door Verdachte geen btw is afgedragen over dit bedrag, terwijl dit wel had gemoeten, is een bedrag aan belastingnadeel van €8.083.872 ontstaan. 

Achtergrond

In juli 2017 is onderzoek 26Milltown gestart. Dit betrof een onderzoek naar autobedrijf Naam bedrijf 1, dat werd verdacht van (onder andere) intracommunautaire btw-fraude (hierna: btw-fraude). Dit bedrijf zou zaken hebben gedaan met een kleine groep vaste afnemers die gebruikmaakte van katvangersbedrijven voor de aankoop van tweedehands auto’s. De auto’s zouden na aankoop niet naar het adres van de katvangers zijn getransporteerd, maar naar adressen van de daadwerkelijke afnemers (hierna: feitelijke kopers). Bij deze aankopen zou nul procent btw (ook wel: het nultarief) in rekening zijn gebracht. Onder voorwaarden mag over dit soort intracommunautaire leveringen (hierna: ICL’s) het nultarief worden toegepast. Hierbij geldt onder meer als voorwaarde dat de goederen worden vervoerd naar een andere lidstaat van de Europese Unie en daar als intracommunautaire verwerving zijn onderworpen aan btw. De feitelijke kopers noch de katvangersbedrijven zouden de btw echter hebben aangegeven en/of afgedragen, waardoor in het geheel geen btw zou zijn betaald over de aankoop van deze auto’s. Naam bedrijf 1 zou hier wetenschap van hebben gehad en mocht het nultarief daarom niet toepassen, maar heeft dit toch gedaan. Naam bedrijf 1 is in 2020 door de rechtbank Overijssel veroordeeld voor haar rol in deze fraude. Naast dit onderzoek is onderzoek 26Farragut gestart dat zich richtte op twee van de feitelijke kopers van Naam bedrijf 1.

Uit de twee voornoemde onderzoeken is onderzoek Trailers voortgevloeid. Dit onderzoek valt uiteen in vier deelonderzoeken die zich richten op steeds een autobedrijf en haar feitelijke leidinggever(s). Trailers 4 richt zich op Verdachte en Medeverdachte als haar veronderstelde feitelijke leidinggever. Verdachte is als Verdachte aangemerkt, omdat de FIOD op basis van onderzoek 26Milltown en 26Farragut vermoedt dat Verdachte eenzelfde modus operandi hanteert als Naam bedrijf 1. Een voornaam aanknopingspunt voor dit vermoeden is dat Verdachte ook auto’s heeft geleverd aan bedrijven waaraan Naam bedrijf 1 heeft geleverd en waarvan de FIOD vermoedt dat dit katvangersbedrijven zijn.

Op basis van onderzoek Trailers 4 verdenkt het Openbaar Ministerie Verdachte ervan dat zij opzettelijk verkochte auto’s heeft gefactureerd aan katvangers-bedrijven, en CMR’s (verklaringen van grensoverschrijdend vervoer) heeft opgemaakt op naam en adres van de katvangersbedrijven, maar heeft geleverd aan de feitelijke kopers. Voornoemde CMR’s zouden daarnaast zijn afgestempeld bij Verdachte, terwijl dit bij aflevering van goederen over de grens had moeten gebeuren. Doordat Verdachte hiermee betrokken was bij btw-fraude, mocht zij het nultarief niet toepassen. Desondanks zou zij dit wel hebben gedaan. In de aangiften omzetbelasting, die mede gebaseerd zijn op deze verkopen, zou daarom een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting zijn opgenomen. De facturen en CMR’s, die zijn opgemaakt in verband met deze verkopen, en de bedrijfsadministratie, waarin deze documenten zijn opgenomen, zouden daarom valselijk zijn opgemaakt. Medeverdachte heeft deze verdenkingen als vertegenwoordiger van Verdachte ontkend. 

Standpunt van het Openbaar Ministerie

Alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Verdachte heeft btw-fraude gepleegd door de feitelijke kopers van auto’s, van wie zij wist dat deze geen btw zouden gaan afdragen, af te schermen door te factureren aan katvangersbedrijven. Subsidiair geldt dat Verdachte opzettelijk heeft deelgenomen aan btw-fraude, doordat zij wist of de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij onderdeel was van een keten van levering waarin fraude werd gepleegd. Daarom kan worden vastgesteld dat het nultarief niet mocht worden toegepast op deze verkopen. Verdachte heeft dit echter wel gedaan. De aangiften omzetbelasting, die onder andere op deze verkopen zijn gebaseerd, zijn door Verdachte dan ook onjuist ingediend (feit 1). Met betrekking tot de facturen op naam van de katvangersbedrijven en de bedrijfsadministratie waarin deze zijn opgenomen (feit 2), en de CMR’s (feit 3) kan valsheid in geschrift worden bewezen. Voornoemde CMR’s zijn ook vals, omdat deze bij Verdachte werden afgestempeld en niet op de plaats van levering. Het verweer van de verdediging, dat strekt tot bewijsuitsluiting, moet worden verworpen, omdat geen sprake is van het gestelde vormverzuim.

Standpunt van de verdediging

Verdachte moet van het ten laste gelegde worden vrijgesproken. Allereerst was bij aanvang van het onderzoek geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Door toch opsporingsmiddelen in te zetten, is er sprake van een vormverzuim. Het gevolg dat hieraan moet worden verbonden is dat al het bewijs, dat uit dit onderzoek voortkomt, moet worden uitgesloten. Als de rechtbank hieraan voorbijgaat, kan niet worden vastgesteld dat Verdachte btw-fraude heeft gepleegd of heeft deelgenomen aan een handelsketen waarin btw-fraude plaatsvond. De aangiften omzetbelasting zijn mede daarom niet onjuist of onvolledig ingediend (feit 1). Ook valsheid in geschrift kan daarom niet worden bewezen (feit 2). Datzelfde geldt voor de CMR’s (feit 3), waar nog bij komt dat, wanneer de CMR’s wel vals zouden zijn opgemaakt, niemand is misleid. Opzet en dus oogmerk op misleiding of het bezorgen van nadeel kunnen niet worden vastgesteld. Met betrekking tot feit 4 kan niet worden bewezen dat Medeverdachte aangifte heeft gedaan van een strafbaar feit, terwijl hij wist dat dit feit niet was gepleegd, zoals in artikel 188 Sr strafbaar is gesteld. Er was namelijk wel degelijk sprake van een strafbaar feit, alleen heeft Medeverdachte verklaard dat dit op een andere plaats was gepleegd. Bovendien kan niet worden bewezen dat de aangifte ten overstaan van een medewerker van de politie is afgelegd. De verdediging heeft tot slot een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het (doen) verhoren van getuigen.

Bewijsuitsluitingsverweer

De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat strekt tot bewijsuitsluiting. De rechtbank oordeelt namelijk dat geen sprake is van een vormverzuim. Uit het aanvangsproces-verbaal komt het volgende naar voren. Verdachte werkt in dezelfde branche als Naam bedrijf 1 en heeft aan 21 bedrijven auto’s geleverd, waar Naam bedrijf 1 ook aan heeft geleverd. Verdachte heeft daarnaast geleverd aan 14 bedrijven waarvan de FIOD vermoedt dat dit katvangersbedrijven zijn. Ook zijn er aanwijzingen dat Verdachte een vergelijkbare modus operandi als Naam bedrijf 1 hanteerde. Onder andere zouden veel betalingen contant plaatsvinden. Daarnaast rijst dit vermoeden uit chats die zijn aangetroffen tussen een afnemer van Verdachte en een telefoonnummer dat te koppelen is aan verdachte. Volgens de FIOD blijkt hieruit het vermoeden dat Verdachte bedrijfsstempels van een afnemer wil hebben, waarmee normaliter CMR’s op de locatie van levering worden afgestempeld. Ook is Verdachte eerder bij opsporingsdiensten in beeld geweest met betrekking tot soortgelijke feiten, namelijk het aangeven (hierna ook: listen) van ICL’s op bedrijven waarvan de btw-nummers niet geldig waren. Aan Verdachte is eerder een transactie opgelegd voor het niet-naleven van verplichtingen uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft). Verdachte is door de Belastingdienst ook eerder gewaarschuwd voor btw-fraude, zo blijkt uit twee brieven uit 2014. Ook vloeit uit de reacties op SCAC-verzoeken voort dat van vier bedrijven waarop Verdachte ICL’s heeft gelist, de vraag is gerezen of deze bedrijven aan hun btw-verplichtingen voldoen. Tot slot blijkt daarnaast dat de btw-nummers van veel bedrijven waar Verdachte op heeft gelist, op enig moment zijn afgevoerd, hetgeen een aanwijzing kan opleveren dat sprake is van btw-fraude. De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat uit het aanvangsproces-verbaal voldoende blijkt van een redelijk vermoeden van schuld dat Verdachte btw-fraude heeft gepleegd of deelnam aan een handelsketen waarin btw-fraude plaatsvond.

De verdediging heeft voorts aangevoerd dat ontlastende informatie niet in het aanvangsproces-verbaal is betrokken, namelijk dat uit eerdere boekenonderzoeken door de Belastingdienst geen onregelmatigheden naar voren zouden zijn gekomen. De rechtbank begrijpt dat de verdediging een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft willen doen. Verdachte zou erop vertrouwd mogen hebben dat haar werkwijze goed was, omdat deze ten tijde van het boekenonderzoek niet door de Belastingdienst als fout zou zijn aangemerkt. De rechtbank oordeelt echter anders. Zoals hiervoor beschreven, blijkt uit het aanvangsproces-verbaal onder andere een redelijk vermoeden van schuld aan het zelf plegen van btw-fraude. Het Openbaar Ministerie verdenkt Verdachte er dan ook mede van dat zij te kwader trouw is geweest. Op de uitkomst van een boekenonderzoek mag in geval van kwade trouw niet zonder meer worden vertrouwd. De rechtbank oordeelt dan ook dat bij de start van het onderzoek wel degelijk sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan strafbare feiten.

Feit 1 – doen van onjuiste aangiften

De verdenking is dat de in de tenlastelegging opgenomen aangiften omzetbelasting onjuist en/of onvolledig zijn, omdat het nultarief niet toegepast had mogen worden op in de aangiften verantwoorde omzet op leveringen van auto’s naar andere EU-landen, aangezien Verdachte betrokken is bij btw-fraude. Vanwege betrokkenheid bij btw-fraude kan het nultarief inderdaad worden geweigerd. De rechtbank stelt op basis van de jurisprudentie het volgende toetsingskader vast.

Toetsingskader weigering nultarief

Of het nultarief mag worden geweigerd vanwege betrokkenheid bij btw-fraude, moet volgens de belastingkamer van de Hoge Raad als volgt worden beoordeeld:

“De bestrijding van fraude, belastingontwijking en misbruik is een doel dat door btw-richtlijn 2006 wordt erkend en wordt gestimuleerd en dat rechtvaardigt dat belastingplichtigen soms zware verplichtingen worden opgelegd. Wanneer de belastingplichtige niet zelf de btw-fraude pleegt, kan hem het recht op aftrek of - zoals in dit geval - het nultarief alleen worden geweigerd wanneer op basis van objectieve gegevens vaststaat dat die belastingplichtige wist of had moeten weten dat hij door zijn verkoop van de goederen of diensten waarvoor aanspraak op het nultarief wordt gemaakt, deelnam aan een keten van transacties waarin, in een eerder of later stadium, btw-fraude door een andere ondernemer werd gepleegd.”

De rechtbank zal dus eerst de vraag moeten beantwoorden of Verdachte zelf btw-fraude heeft gepleegd. Als dat het geval is, kan toepassing van het nultarief worden geweigerd. Pas wanneer die vraag ontkennend zou worden beantwoord, komt de rechtbank toe aan de vraag of sprake is van fraude elders in de keten (in een eerder of later stadium door een andere ondernemer) waar Verdachte van wist. Ook in dat geval kan toepassing van het nultarief worden geweigerd.

Het nultarief kan aan de belastingplichtige slechts worden ontzegd als, na een algehele beoordeling van alle gegevens en alle feitelijke omstandigheden van het geval overeenkomstig de nationale bewijsregels, vaststaat dat hij btw-fraude heeft gepleegd of dat hij wist of had moeten weten dat de handeling, waarvoor aanspraak op dat recht wordt gemaakt, onderdeel was van een dergelijke fraude. Het recht op het nultarief kan slechts worden geweigerd wanneer deze feiten rechtens genoegzaam zijn aangetoond, anders dan middels veronderstellingen.

Voor de beoordeling van de vraag, of Verdachte zelf btw-fraude heeft gepleegd, is – mede gelet op het specifieke verwijt aan Verdachte – in het bijzonder het arrest van het HvJ EU inzake R. van belang. Hieruit blijkt het volgende:

“Het overleggen van valse facturen of valse verklaringen en andere manipulaties van bewijs kunnen beletten dat de belasting juist wordt geheven, waardoor de goede werking van het gemeenschappelijke btw-stelsel in het gedrang komt. Dergelijke handelingen zijn des te ernstiger wanneer zij plaatsvinden in het kader van de overgangsregeling voor de belastingheffing op intracommunautaire transacties, welke, zoals in punt 42 van dit arrest in herinnering is gebracht, functioneert op basis van de door de belastingplichtigen verstrekte bewijzen.

Derhalve staat het Unierecht niet eraan in de weg dat de lidstaten het opstellen van onregelmatige facturen als belastingfraude beschouwen en in dergelijke gevallen weigeren vrijstelling te verlenen (...).”

Als de rechtbank toekomt aan de vraag, of sprake is van fraude elders in de keten waarvan Verdachte wetenschap had, is het volgende van belang. De belastingkamer van de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het nultarief wordt geweigerd:

“indien de betrokken ondernemer wist of had moeten weten dat hij deelnam aan btw-fraude in het kader van een keten van leveringen. Om het nultarief op die grond te weigeren is vereist dat wordt vastgesteld i) hoe de desbetreffende keten van leveringen was ingericht en welke plaats de betrokken ondernemer in die keten innam, ii) in welke schakel(s) van die keten btw-fraude werd gepleegd en wat die btw-fraude inhield, en iii) dat en op welke gronden geoordeeld moet worden dat die ondernemer wist of had moeten weten dat de btw-fraude plaatsvond in die keten. (…)

Om een ondernemer het recht op toepassing van het nultarief te weigeren op de grond dat hij wist of had moeten weten dat hij deelnam aan btw-fraude in het kader van een keten van leveringen, vormt het feit dat een andere ondernemer in dezelfde keten opzettelijk niet voldoet aan de verplichting verschuldigde btw aan te geven dan wel het feit dat die andere ondernemer verschuldigde btw in een keten van leveringen wel heeft aangegeven maar met de bedoeling deze btw niet te voldoen, een essentieel gegeven.” 

Oordeel m.b.t. btw-fraude

De rechtbank acht bewezen dat Verdachte zelf btw-fraude heeft gepleegd. Dit volgt uit het algemene beeld van de administratie en bedrijfsvoering van Verdachte met betrekking tot ICL’s, zoals hierna is weergegeven. De bevindingen uit het dossier met betrekking tot drie van de bedrijven waarop de meeste omzet is gelist bieden daarnaast steun voor dit algemene beeld. Deze listings bestrijken daarnaast de hele tenlastegelegde periode. De rechtbank overweegt als volgt.

Algemeen beeld

Schaduwadministratie

Bij de doorzoeking bij Verdachte op 1 juli 2019 zijn diverse administratieve bescheiden in beslag genomen. Onder andere een ringbandmap, verkoopfacturen met daarop handgeschreven namen en post-its, handgeschreven lijstjes, notities en schrijfblokken, bedrijfsstempels en CMR-vrachtbrieven. In het dossier zijn deze bescheiden vergeleken met de (digitale) financiële administratie van Verdachte en de klantdossiers. De aangetroffen ringbandmap bevat meerdere tabbladen. Op elk tabblad is een handgeschreven naam te lezen. Achter deze tabbladen bevinden zich één of meerdere handgeschreven overzichten. De namen, die op de tabbladen te lezen zijn, zijn aangetroffen als contactpersoon in één van de onder Medeverdachte in beslag genomen telefoons en/of worden in een chatgesprek genoemd dat op één van deze telefoons is aangetroffen. Deze namen zijn niet aangetroffen in de klantdossiers bij verdachte. In de handgeschreven overzichten is per regel onder andere te lezen een (deel van een) datum, een merk en/of type auto, een kenteken en een bedrag in euro’s.

In het hierna volgende overzicht zijn de namen te lezen die op de tabbladen in de ringbandmap zijn geschreven. Ook zijn in dit overzicht de kentekens, die zijn opgenomen in de ringbandmap, vergeleken met de bedrijfsadministratie van verdachte.

Zoals hiervoor beschreven, zijn ook verkoopfacturen aangetroffen met daarop handgeschreven namen. Dit zijn er zeventien. De namen, die hierop zijn geschreven, zijn voor een groot deel dezelfde namen als die in de ringbandmap zijn aangetroffen. Voor alle namen, die op de facturen staan, geldt dat deze niet zijn aangetroffen in de klantdossiers en de financiële administratie van verdachte. De bedragen, die in de ringbandmap achter de kentekens zijn vermeld, wijken af van de bedragen die op de facturen in de bedrijfsadministratie zijn vermeld. Daarbij is het bedrag, dat in de ringbandmap staat, hoger dan het bedrag op de factuur.

Medeverdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de ringbandmap als een soort kladschrift diende en daarover het volgende toegelicht. Als een auto verkocht was, schreef hij deze verkoop op in de ringbandmap. Als de verkoop toch niet doorging, streepte hij de betreffende verkoop door. Hiermee zou hij voorkomen dat hij facturen op zou moeten maken, die hij uiteindelijk weer zou moeten crediteren. Het verschil in verkoopprijs tussen de ringbandmap en de uiteindelijke factuur, kan worden verklaard doordat de auto’s bijvoorbeeld meer schade hadden dan door de koper op foto’s kon worden gezien. In dat geval werd de auto uiteindelijk voor een lager bedrag verkocht dan (telefonisch) was afgesproken. Dat de auto’s in het overzicht zijn gesorteerd op contactpersoon en niet op autobedrijf, komt omdat Medeverdachte meer zaken met de contactpersonen deed dan met de eigenaren van het autobedrijf. De rechtbank heeft Medeverdachte vervolgens gevraagd hoe hij administreerde welk bedrijf de auto’s kocht, als hij deze alleen op contactpersoon categoriseerde. Medeverdachte heeft hierop verklaard dat hij dit kon onthouden, ook als die contactpersoon namens meerdere bedrijven handelde. Medeverdachte heeft tot slot verklaard dat hij al jarenlang op deze manier werkt. De ringbandmap bestaat sinds 2018, maar in de jaren daarvoor gebruikte hij hiervoor een schrift of een kladblok.

Ook zijn, zoals hiervoor beschreven is, handgeschreven lijstjes aangetroffen. Op deze lijstjes zijn onder andere de namen naam 1, naam 2 en naam 3 te lezen, namen die ook terugkomen op tabbladen in de ringbandmap.

De rechtbank stelt vast dat de andere handgeschreven lijsten op dezelfde manier zijn opgebouwd. De eerste datum die op deze verschillende lijsten is te zien, is 20 juni 2018 en de laatste datum is 20 juni 2019.

Medeverdachte heeft over deze lijsten het volgende verklaard. Door contactpersonen werd soms te veel geld betaald. Omdat hij vaker zaken deed met dezelfde contactpersonen, zei Medeverdachte dan tegen hen hoeveel ze nog bij hem konden kopen. Dat hield hij bij in voornoemde lijsten. Op de vraag van de rechtbank, hoe in deze lijsten rekening werd gehouden met de omstandigheid dat contactpersonen soms voor meerdere bedrijven werkten, heeft Medeverdachte verklaard dat hij op dat moment wist voor welk bedrijf de betreffende contactpersoon auto’s kocht. De data en kentekens werden ook bij het betreffende bedrag geschreven.

Er is onderzoek gedaan naar de 36 grootste afnemers van Verdachte en naar de administratie van Verdachte met betrekking tot die afnemers. Hieruit blijkt allereerst dat van één van deze bedrijven, Naam bedrijf Kft 1., geen klantdossier aanwezig was in de administratie van verdachte. Uit onderzoek naar de overige afnemers blijkt dat in slechts één van de klantdossiers, dat van Naam bedrijf 2, een document is aangetroffen dat vermoedelijk een algemene volmacht aan een contactpersoon betreft. Wel zijn meerdere bijzondere afhaalvolmachten aangetroffen.

In zijn geschreven aanvullende verklaring op een verhoor van 17 februari 2020 deelt Medeverdachte mee, dat bij contante betalingen alleen de eigenaar van het kopende bedrijf werd gemeld bij de Financial Intelligence Unit (hierna: FIU), ook als het geld door iemand anders gebracht werd, omdat het niet mogelijk was om meerdere personen per transactie te melden. Uit de website van de FIU blijkt echter dat er wel degelijk meerdere personen in een melding kunnen worden gemeld en in sommige situaties ook moeten worden genoemd.

Medeverdachte heeft daarnaast verklaard dat het klopt dat persoon 1 meerdere malen voor Verdachte in Duitsland contant geld ophaalde. Medeverdachte heeft verklaard dat dit gebeurde, omdat klanten bang waren dat het geld in beslag genomen zou worden als zij ermee de grens over zouden gaan. Het zou dan lang duren voordat het beslag zou zijn afgewikkeld en men het geld terug zou krijgen.

Tussenconclusie - schaduwadministratie

De rechtbank oordeelt op basis van het voorgaande dat voornoemde administratieve bescheiden een schaduwadministratie vormen. Allereerst wijken deze af van de officiële financiële administratie van verdachte. Daarbij is het naar het oordeel van de rechtbank onlogisch dat de overzichten van verkochte auto’s in de ringbandmap zijn geordend op contactpersoon, in plaats van op afnemer waaraan wordt gefactureerd. Voor de handgeschreven lijsten, die feitelijk als debiteuren- of rekening-courantoverzichten kunnen worden aangemerkt, geldt hetzelfde. Bovendien is een oplopend of aflopend saldo per contactpersoon niet logisch als deze contactpersoon voor verschillende afnemers zou optreden, maar wel als hij voor zichzelf optreedt en de afnemers als katvanger ertussen worden geschoven. De door Medeverdachte gegeven verklaring voor de schaduwadministratie, dat enkel sprake was van een kladschrift, is dan ook niet aannemelijk. Hierbij weegt bijvoorbeeld ook nog mee dat uit de hierboven weergegeven tabel blijkt dat door meerdere contactpersonen auto’s zijn gekocht die aan Naam bedrijf Kft 2 zijn gefactureerd, maar dat dit bedrijf ook haar eigen tabblad heeft in de ringmap, zodat de verklaring van Medeverdachte niet kan kloppen. De schaduwadministratie is grotendeels opgemaakt op naam van contactpersonen, die in het geheel niet terugkomen in de officiële administratie van Verdachte en ook niet in de meldingen aan de FIU. Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank de verklaring van Medeverdachte voor het over de grens ophalen van geld evenmin aannemelijk. Dit biedt naar het oordeel van de rechtbank juist steun aan het scenario dat de contactpersonen buiten beeld wilden blijven.

De rechtbank stelt op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, vast dat de contactpersonen de feitelijke kopers zijn van de auto’s. Zij maakten gebruik van katvangersbedrijven waaraan de auto’s uiteindelijk door Verdachte werden gefactureerd. Verdachte heeft op deze manier de feitelijke kopers actief afgeschermd.

Stempels CMR’s

Bij de doorzoeking bij Verdachte op 1 juli 2019 zijn tien stempels in beslag genomen, te weten één handtekeningstempel en negen bedrijfsstempels. Op de afdrukken van deze stempels is te lezen: Naam bedrijf Kft 1.; Naam bedrijf Kft 2.; persoon 2 ; persoon 3 ; Naam bedrijf Kft 3.; Naam bedrijf 3 ; Naam bedrijf 4 ; Naam bedrijf 5. en persoon 4. Deze namen zijn te herleiden tot bedrijven aan wie Verdachte heeft geleverd. Op CMR’s moet in vak 24 een handtekening worden gezet door de ontvanger op het moment van ontvangst. Uit onderzoek naar CMR’s in de administratie van Verdachte blijkt dat in dit vak ook vaak een bedrijfsstempel stond.

Medeverdachte heeft verklaard dat het er weleens bij inschoot om alle CMR’s te controleren. Er werd dan aan de eigenaar van het ontvangende bedrijf gevraagd om de CMR’s op locatie (de rechtbank begrijpt: in het bedrijfspand van Verdachte ) af te stempelen. Medeverdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij er verantwoordelijk voor is dat CMR’s bij hem werden afgestempeld. Medeverdachte heeft verklaard dat hij op dat moment het kwade van deze werkwijze niet inzag. Hij zag dit als een efficiënte manier om de papieren op orde te krijgen.

Tussenconclusie – stempels CMR’s

Verdachte liet CMR’s afstempelen op haar bedrijfslocatie, terwijl deze bij aflevering bij het ontvangende bedrijf moesten worden afgestempeld. Zelfs als in het midden wordt gelaten, of aannemelijk is dat Medeverdachte inderdaad het kwade van deze werkwijze niet inzag, kan het niet anders zijn dan dat Medeverdachte in ieder geval wist dat de CMR’s in strijd met de waarheid werden opgemaakt. De rechtbank oordeelt dat CMR’s een bewijsbestemming hebben en dat door het op een onjuiste manier invullen van deze CMR’s anderen kunnen worden misleid. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer dat de verdediging met betrekking tot feit 3 heeft gevoerd en verwijst voor de verdere overweging hierover naar rubriek 4.3.5.

Conclusie algemeen beeld

De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat bij verkoop van auto’s sprake was van katvangersconstructies, waarbij de feitelijke kopers door Verdachte actief werden afgeschermd. Daarnaast werden met wetenschap van Verdachte CMR’s in strijd met de waarheid opgemaakt. Hierbij merkt de rechtbank op dat de wetenschap van Medeverdachte redelijkerwijs aan Verdachte kan worden toegerekend, omdat hij telkens opzettelijk heeft gehandeld namens en ten behoeve van verdachte. De rechtbank komt op basis van dit algemene beeld dan ook tot het oordeel dat kan worden vastgesteld dat Verdachte door voornoemde gedragingen een actieve rol heeft gespeeld bij het manipuleren van bewijs, namelijk de bedrijfsadministratie. Aangezien dit bewijs ten grondslag ligt aan de vaststelling van de hoeveelheid af te dragen btw, konden deze manipulaties beletten dat de belasting juist zou worden geheven. De rechtbank oordeelt dan ook dat het algemene beeld van de administratie en bedrijfsvoering van Verdachte laat zien dat zij zich in algemene zin bezighield met het zelf plegen van btw-fraude.

Conclusie zelf plegen btw-fraude

De rechtbank oordeelt dat het beeld van de autohandel met Naam bedrijf 6, Naam bedrijf Kft 2 en Naam bedrijf 7 aansluit op het algemene beeld dat is beschreven. Daarom acht de rechtbank bewezen dat voornoemde bedrijven katvangersbedrijven zijn en dat Verdachte zich bij de autohandel met deze bedrijven bezighield met het zelf plegen van btw-fraude. Verdachte heeft door haar manier van handelen de feitelijke kopers actief afgeschermd. Dat zij dit wist, blijkt uit voorgaande vaststellingen en daarnaast uit het algemene beeld, zoals weergegeven. Ook in dit kader merkt de rechtbank op dat de wetenschap van Medeverdachte redelijkerwijs aan Verdachte kan worden toegerekend, omdat hij telkens opzettelijk heeft gehandeld namens en ten behoeve van verdachte. Er kan dan ook worden vastgesteld dat Verdachte door voornoemde gedragingen een actieve rol heeft gespeeld bij het manipuleren van bewijs. Aangezien dit bewijs ten grondslag ligt aan de vaststelling van de hoeveelheid af te dragen btw, konden deze manipulaties beletten dat de belasting juist zou worden geheven. De rechtbank oordeelt dat Verdachte met betrekking tot de handel met voornoemde bedrijven zelf btw-fraude heeft gepleegd. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de vraag, of verderop in de keten btw-fraude is gepleegd waarvan Verdachte wetenschap had.

Onjuiste en/of onvolledige aangiften omzetbelasting

Uit de vaststellingen in 3.3.3.3 volgt dat Verdachte in alle maanden, die in de tenlastelegging onder 1 zijn genoemd, ICL’s heeft gelist op katvangersbedrijven. Uit de aangiften omzetbelasting van Verdachte blijkt voorts dat in die maanden omzet van leveringen binnen de EU is aangegeven. Uit het dossier blijkt daarnaast dat de eerste van deze aangiften door de Belastingdienst is ontvangen op 28 februari 2017 en de laatste is ontvangen op 20 juli 2019. De ICL’s aan voornoemde katvangersbedrijven liggen dus mede ten grondslag aan de opgave van omzet van leveringen binnen de EU. Het is een feit van algemene bekendheid dat met betrekking tot ICL’s het nultarief geldt. Zoals in het toetsingskader in 3.3.3.2 al is vastgesteld, mag het nultarief echter niet toegepast worden als sprake is van btw-fraude.

De verdediging heeft naar voren gebracht dat de aangiftebiljetten, zoals deze door Verdachte zijn ingediend, feitelijk niet onjuist of onvolledig zijn ingevuld. Het aangiftebiljet biedt namelijk geen ruimte om bij leveringen binnen de EU aan te geven of het nultarief wel of niet mocht worden toegepast. Het is niet gebleken dat deze leveringen onterecht als export naar landen binnen de EU zijn aangemerkt. Rubriek 3b (omzet leveringen binnen de EU) is dan ook niet onjuist of onvolledig ingevuld, aldus de verdediging.

De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt. Uit artikel 8 lid 1 onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) volgt dat een ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, is gehouden die aangifte te doen door de in de uitnodiging gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud op bij ministeriële regeling te bepalen wijze in te vullen, te ondertekenen en in te leveren of toe te zenden. Uit de wet volgt niet dat deze aangifte ook naar waarheid moet worden gedaan, maar uit de parlementaire geschiedenis bij de wet blijkt dat de woorden “naar waarheid” overbodig zijn, omdat het onjuist of onvolledig doen van belastingaangifte strafbaar is. Het bepaalde in artikel 8 lid 1 onder a Awr, in samenhang gelezen met artikel 7, lid 1, Awr, brengt mee dat degene die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden is alle in het aangiftebiljet gestelde vragen naar gegevens die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te beantwoorden. Indien een belastingplichtige twijfelt aan de juistheid of volledigheid van (een onderdeel van) de door hem in te dienen aangifte, en deze twijfels kunnen niet door het inwinnen van nadere inlichtingen worden weggenomen, zal hij deze twijfels tot uitdrukking moeten brengen in de aangifte of anderszins kenbaar moeten maken aan de inspecteur. Doet hij dit laatste niet, dan kan er sprake zijn van persoonlijke grove schuld of zelfs voorwaardelijk opzet bij het doen van onjuiste of onvolledige aangifte.

De rechtbank overweegt dat inderdaad niet uit het dossier blijkt dat het bedrag, dat Verdachte aan leveringen binnen de EU heeft omgezet, niet strookt met het bedrag dat op het aangiftebiljet is weergegeven. Echter, het had op de weg van Verdachte gelegen om in dat geval kenbaar te maken dat ten aanzien van (een gedeelte van) die leveringen het nultarief niet van toepassing was. Daarbij wijst de rechtbank op rubriek 5a van het door de verdediging bij de pleitnota gevoegde aangiftebiljet omzetbelasting. Volgens deze rubriek moet degene die de aangifte indient de verschuldigde omzetbelasting van de eerder in het biljet opgenomen rubrieken 1 tot en met 4 optellen. Bij deze optelsom dient dus ook de verschuldigde omzetbelasting over de omzet vermeld in rubriek 3b te worden meegenomen. Als Verdachte van oordeel was dat zij niet anders kon dan alle ICL’s op te nemen in rubriek 3b, dan had niets eraan in de weg gelegen om de wel verschuldigde omzetbelasting over deze leveringen mee te nemen bij het invullen van rubriek 5a van het aangiftebiljet. Door dit niet te doen, maar de aangiften in te dienen zoals zij heeft gedaan, heeft Verdachte onjuiste en/of onvolledige aangiften omzetbelasting gedaan.

Opzet

Gelet op de vaststelling dat Verdachte zelf btw-fraude heeft gepleegd en hier ook een actieve rol bij heeft gespeeld, is gegeven dat de onjuiste en/of onvolledige aangiften omzetbelasting ook opzettelijk zijn gedaan.

Conclusie feit 1

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat Verdachte de (digitale) aangiften omzetbelasting zoals hierna in rubriek 4 genoemd, opzettelijk onjuist en/of onvolledig heeft ingediend, terwijl het feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven. Deze gedraging kan ook redelijkerwijs aan Verdachte worden toegerekend, omdat ze heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van haar als rechtspersoon. Het indienen van deze aangiften is immers gedaan door personen die uit hoofde van een dienstbetrekking werkzaam zijn ten behoeve van de rechtspersoon, deze gedraging past in de normale bedrijfsvoering van Verdachte en was haar dienstig in het door haar uitgeoefende bedrijf, en Verdachte vermocht erover te beschikken of deze gedraging al dan niet zou plaatsvinden.

Feit 2 – valsheid in geschrift (facturen en bedrijfsadministratie)

De rechtbank merkt op dat uit hetgeen door de officier van justitie naar voren is gebracht en hetgeen verder uit het dossier volgt, blijkt dat de tenlastegelegde valsheid in geschrift is gegrond op de btw-fraude die ten grondslag ligt aan de tenlastelegging van feit 1. Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat Verdachte in de tenlastegelegde periode zelf btw-fraude heeft gepleegd, onder andere door facturen op naam van katvangersbedrijven op te maken. De rechtbank zal hierna vaststellen voor welke specifieke in de tenlastelegging genoemde documenten voor dit beeld voldoende steun te vinden is in het dossier. Zij komt dan tot het oordeel dat op basis hiervan valsheid in geschrift met betrekking tot de genoemde stukken, met uitzondering van twee facturen, kan worden bewezen. De rechtbank overweegt als volgt.

Partiële vrijspraak

De rechtbank acht valsheid in geschrift met betrekking tot de onder H en K genoemde facturen niet bewezen, spreekt Verdachte hiervan vrij en overweegt daartoe als volgt.

H. Naam bedrijf 9 / persoon 5

In de tenlastelegging is beschreven dat de factuur voor een bepaalde auto op naam staat van Naam bedrijf 9, terwijl deze auto eigenlijk aan persoon 5 zou moeten worden gefactureerd. Blijkens het dossier ligt hieraan ten grondslag de verdenking dat persoon 5 de feitelijke koper van de auto is en Naam bedrijf 9 als katvanger heeft gefungeerd. De rechtbank overweegt dat “ persoon 5 ” niet terugkomt in de schaduwadministratie. Weliswaar staat handgeschreven “ persoon 5 ” op de factuur, maar dit is onvoldoende om te stellen dat met persoon 5 een feitelijke koper wordt bedoeld, laat staan dat duidelijk wordt wie dat is. Hierbij weegt de rechtbank tevens mee dat persoon 5 ook een plaatsnaam is. Uit het dossier blijkt tot slot dat deze (plaats)naam ook terugkomt in een gesprek met naam 12. Het ten laste gelegde kan dan ook niet worden bewezen.

K. Naam bedrijf 10 / persoon 6

In de tenlastelegging is beschreven dat de factuur van een bepaalde auto op naam staat van Naam bedrijf 10, terwijl deze auto eigenlijk aan persoon 6 zou moeten worden gefactureerd. Wat hieraan blijkens het dossier ten grondslag ligt, is de verdenking dat persoon 6 de feitelijke koper van de auto is en Naam bedrijf 10 als katvanger heeft gefungeerd. De rechtbank overweegt dat persoon 6 niet terugkomt in de schaduwadministratie. Uit het dossier volgt dat Medeverdachte in een chat over een auto die aan Naam bedrijf 10 is gefactureerd, vraagt: “Waar was die auto van?”. Hierop krijgt hij het antwoord: “ persoon 6 ”. De rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende is om vast te stellen dat hiermee wordt bedoeld dat persoon 6 de feitelijke koper van de auto is, laat staan dat duidelijk wordt wie dat is. Valsheid in geschrift kan met betrekking tot deze factuur dan ook niet worden bewezen.

Bewijsmotivering

A. Naam bedrijf Kft 2 / naam 1

Hiervoor heeft de rechtbank in rubriek 3.3.3.3.2.2 al vastgesteld dat de in de tenlastelegging onder A bedoelde factuur voor een auto met kenteken 3 is gericht aan Naam bedrijf Kft 2. Deze factuur met nummer 351046 is aangetroffen in de administratie van verdachte. Op de factuur is daarnaast vermeld: “T.a.v. persoon 7 adres 3 ” en “Datum : 20-02-2019”.

In voornoemde rubriek is ook vastgesteld dat persoon 1 over de grens contant geld ophaalde, dat afkomstig was van naam 1, aan welke betaling onder andere een document met het kenteken 3 erop ten grondslag lag. Ook is vastgesteld dat bij de handel via naam 1 sprake was van een katvangersconstructie, waarbij naam 1 als feitelijke koper gebruikmaakte van Naam bedrijf Kft 2 als katvanger. Hiervoor is ook vastgesteld dat de auto met voornoemd kenteken specifiek is genoemd in de schaduwadministratie, onder de Naam 1. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat kan worden vastgesteld dat naam 1 de feitelijke koper is van deze auto. naam 1 had daarom als afnemer op de factuur moeten worden vermeld en zijn adres had als afleveradres op de factuur moeten worden opgenomen. Aangezien in plaats daarvan de naam en het adres van een katvangersbedrijf op de factuur zijn vermeld, oordeelt de rechtbank dat deze factuur vals is.

B. Naam bedrijf 5 / naam 3

Uit het dossier blijkt dat een factuur met nummer 351279 is aangetroffen in de administratie van verdachte. Op de factuur is vermeld: “ Naam bedrijf 5 adres 4 ”, “Datum : 08-03-2019” en “Kenteken: kenteken 6 ”.

In rubriek 3.3.3.3.2.2 is vastgesteld dat persoon 1 namens Verdachte in een Volkswagen Golf geld ophaalde in Duitsland van onder andere naam 1. Op één van de insteekhoezen die in deze Golf zijn aangetroffen, is een post-it geplakt met daarop: “ naam 3 ”. In deze hoes zitten documenten waarop chassisnummers zijn vermeld, die zijn te herleiden tot kentekens die te naam zijn gesteld van Naam bedrijf 5. Dit betreft onder andere het kenteken 6. Hiervoor is in rubriek 3.3.3.3.1 vastgesteld dat de Naam 3 ook terugkomt in de schaduwadministratie en er onder zijn tabblad in de schaduwadministratie auto’s zijn genoemd die zijn gefactureerd aan verschillende bedrijven, waaronder Naam bedrijf 5. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat er in het dossier voldoende steun is voor de vaststelling dat ook met betrekking tot naam 3 sprake is van een katvangersconstructie. naam 3 kan als feitelijke koper, die gebruikmaakte van onder andere het bedrijf Naam bedrijf 5. als katvanger, worden aangemerkt. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat kan worden vastgesteld dat naam 3 de feitelijke koper is van de auto waarop de voornoemde factuur betrekking heeft. naam 3 had daarom als afnemer op de factuur moeten worden vermeld en zijn adres had als afleveradres op de factuur moeten worden opgenomen. Aangezien in plaats daarvan de naam en het adres van een katvangersbedrijf op de factuur zijn vermeld, oordeelt de rechtbank dat deze factuur vals is.

C. Naam bedrijf 7 / naam 12

Uit het dossier blijkt dat een factuur met nummer 345203 is aangetroffen in de administratie van verdachte. Op deze factuur is vermeld: “ Naam bedrijf 7 adres 5 ”, “Datum : 16-02-2018” en “Kenteken: kenteken 4 ”.

In rubriek 3.3.3.3.2.3 is vastgesteld dat met betrekking tot Naam bedrijf 7 sprake is van een katvangersconstructie. In ieder geval de feitelijke koper naam 12 kocht auto’s bij Verdachte en maakte daarbij gebruik van het katvangersbedrijf Naam bedrijf 7. Ook is vastgesteld dat voornoemd kenteken in de schaduwadministratie is vermeld met daarbij de Naam 12. De rechtbank is van oordeel dat kan worden vastgesteld dat naam 12 de feitelijke koper is van deze auto. naam 12 had daarom als afnemer op de factuur moeten worden vermeld en zijn adres had als afleveradres op de factuur moeten worden opgenomen. Aangezien in plaats daarvan de naam en het adres van een katvangersbedrijf op de factuur zijn vermeld, oordeelt de rechtbank dat deze factuur vals is.

D. Naam bedrijf 11 / persoon 8

Uit het dossier blijkt dat een factuur met nummer 353150 is aangetroffen in de administratie van verdachte. Op deze factuur is vermeld: “ Naam bedrijf 11 T.a.v. persoon 9 adres 6 ” en “Datum : 12-06-2019”. Op de factuur is naast voornoemde bedrijfsnaam en bedrijfsadres met de hand geschreven: “ persoon 8 ”.

Op de telefoon van Medeverdachte is een Viber-gesprek aangetroffen met een persoon die als contactpersoon in de telefoon is opgeslagen onder de naam persoon 8. Op 13 maart 2019 stuurt persoon 8 aan Medeverdachte : “Hallo medeverdachte, Ich bin naam 14 ein Partner von naam 1 Naam bedrijf 11 ”. In de periode van 4 tot 16 april 2019 stuurt persoon 8 onder andere aan Medeverdachte (door een verbalisant vertaald uit het Duits): “Is de Volvo al bij je?”, “Volgende week heeft naam 15 een vrachtwagen en ik laad mee.. Als naam 15 jouw medewerker geld geeft dan geef ik ook mee” en “is de Mondeo ook al bij jou?”. Medeverdachte stuurt aan persoon 8 : “ Naam bedrijf 11 alles oke”. Op 10 mei 2019 stuurt persoon 8 aan Medeverdachte : “Hallo will je mij niets verkopen? Of heb je wat over mij gehoord?”. Hierop stuurt Medeverdachte : “ Naam bedrijf 11 werkt met 10 klanten”. persoon 8 reageert onder andere met: “Dat heeft naam 16 ( naam 16 ) jou gezegd”, “Die man is een grote leugenaar en nu koopt naam 3 op zijn bedrijf”, “Ik betaal ook de belastingadviseur en Belastingdienst voor Naam bedrijf 11 ”. Hierop zegt Medeverdachte : “Oke we beginnen een nieuwe samenwerking”.

Persoon 8 spreekt met Medeverdachte over het laden van auto’s die zijn aangekocht. Ook wordt er gesproken over het bedrijf Naam bedrijf 11 en worden de namen naam 1, naam 16, naam 3 en naam 15 genoemd. Deze namen komen, zoals in 3.3.3.3.1 is vastgesteld, allemaal terug in de schaduwadministratie van verdachte. Uit het voorgaande maakt de rechtbank op dat Medeverdachte heeft aangegeven dat hij geen zaken met persoon 8 wil doen via Naam bedrijf 11, omdat dit bedrijf met tien klanten werkt. persoon 8 zegt vervolgens onder andere dat hij de belastingadviseur en Belastingdienst betaalt voor Naam bedrijf 11. Vervolgens geeft Medeverdachte aan dat hij in dat geval wel zaken wil doen. Dat persoon 8 een tussenhandelaar zou zijn, is niet aannemelijk, aangezien hij zegt dat hij de belastingadviseur en de Belastingdienst voor Naam bedrijf 11 betaalt. Deze chatgesprekken en de handgeschreven naam persoon 8 op de factuur aan Naam bedrijf 11 geven naar oordeel van de rechtbank voldoende steun voor de vaststelling dat ook met betrekking tot persoon 8 sprake is van een katvangersconstructie.

De rechtbank overweegt voorts dat, zoals hiervoor is beschreven, de persoon wiens telefoonnummer op de telefoon van Medeverdachte is opgeslagen als persoon 8, zich lijkt voor te stellen als naam 14. De rechtbank kan niet vaststellen of persoon 8 of naam 14 de naam is van degene die dit telefoonnummer gebruikt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat kan worden vastgesteld dat een ander dan Naam bedrijf 11 de feitelijke koper is van deze auto. Diegene had daarom als afnemer op de factuur moeten worden vermeld en zijn/haar adres had als afleveradres op de factuur moeten worden opgenomen. Aangezien in plaats daarvan de naam en het adres van een katvangersbedrijf op de factuur zijn vermeld, oordeelt de rechtbank dat deze factuur vals is.

E. persoon 2 / naam 16

Uit het dossier blijkt dat een factuur met nummer 353084 is aangetroffen in de administratie van verdachte. Op deze factuur staat verder vermeld: “ persoon 2 adres 7 en “Datum : 12-06-2019”. Op de factuur is naast voornoemde bedrijfsnaam en bedrijfsadres met de hand geschreven: “ naam 16 ”. 

Hiervoor is vastgesteld dat de Naam 16 terugkomt in de schaduwadministratie. Ook is vastgesteld dat een auto, die in de schaduwadministratie onder het tabblad van naam 16 is genoemd, is gefactureerd aan persoon 2. Dit en de handgeschreven Naam 16 op voornoemde factuur geven naar oordeel van de rechtbank voldoende steun voor de vaststelling dat ook met betrekking tot naam 16 sprake is van een katvangersconstructie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat kan worden vastgesteld dat naam 16 de feitelijke koper is van deze auto. naam 16 had daarom als afnemer op de factuur moeten worden vermeld en zijn adres had als afleveradres op de factuur moeten worden opgenomen. Aangezien in plaats daarvan de naam en het adres van een katvangersbedrijf op de factuur zijn vermeld, oordeelt de rechtbank dat deze factuur vals is.

F. Naam bedrijf Kft 1 / naam 17

Uit het dossier blijkt dat een factuur met nummer 352527 is aangetroffen in de administratie van verdachte. Op deze factuur is vermeld: “ Naam bedrijf Kft 1 adres 8 ” en “Datum: 13-05-2019”. Op de factuur is naast voornoemde bedrijfsnaam en bedrijfsadres met de hand geschreven: “ naam 17 ”.

Hiervoor is vastgesteld dat de Naam 17 terugkomt in de schaduwadministratie. Ook is vastgesteld dat een auto, die in de schaduwadministratie onder het tabblad van naam 17 is genoemd, is gefactureerd aan Naam bedrijf Kft 1. Dit en de handgeschreven Naam 17 op voornoemde factuur geven naar oordeel van de rechtbank voldoende steun voor de vaststelling dat ook met betrekking tot naam 17 sprake is van een katvangersconstructie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat kan worden vastgesteld dat naam 17 de feitelijke koper is van deze auto. naam 17 had daarom als afnemer op de factuur moeten worden vermeld en zijn adres had als afleveradres op de factuur moeten worden opgenomen. Aangezien in plaats daarvan de naam en het adres van een katvangersbedrijf op de factuur zijn vermeld, oordeelt de rechtbank dat deze factuur vals is.

G. Naam bedrijf 12 / naam 18

Uit het dossier blijkt dat een factuur met nummer 352557 is aangetroffen in de administratie van verdachte. Op deze factuur is vermeld: “ Naam bedrijf 12 adres 9 ” en “Datum: 13-05-2019”. Op de factuur is naast voornoemde bedrijfsnaam en bedrijfsadres met de hand geschreven: “ naam 18 ”.

Hiervoor is vastgesteld dat de Naam 18 terugkomt in de schaduwadministratie. Ook is vastgesteld dat een auto, die in de schaduwadministratie onder het tabblad van naam 18 is genoemd, is gefactureerd aan Naam bedrijf 12. Dit en de handgeschreven Naam 18 op voornoemde factuur geven naar oordeel van de rechtbank voldoende steun voor de vaststelling dat ook met betrekking tot naam 18 sprake is van een katvangersconstructie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat kan worden vastgesteld dat naam 18 de feitelijke koper is van deze auto. naam 18 had daarom als afnemer op de factuur moeten worden vermeld en zijn adres had als afleveradres op de factuur moeten worden opgenomen. Aangezien in plaats daarvan de naam en het adres van een katvangersbedrijf op de factuur zijn vermeld, oordeelt de rechtbank dat deze factuur vals is.

I. Naam bedrijf Kft 4 / naam 19

Uit het dossier blijkt dat een factuur met nummer 353152 is aangetroffen in de administratie van verdachte. Op deze factuur is vermeld: “ Naam bedrijf Kft 4 adres 8 ” en “Datum: 12-06-2019”. Op de factuur is naast voornoemde bedrijfsnaam en bedrijfsadres met de hand geschreven: “ naam 19 ”.

Hiervoor is vastgesteld dat de Naam 19 terugkomt in de schaduwadministratie. Ook is vastgesteld dat een auto, die in de schaduwadministratie onder het tabblad van naam 19 is genoemd, is gefactureerd aan Naam bedrijf Kft 4. Dit en de handgeschreven Naam 19 op voornoemde factuur geven naar oordeel van de rechtbank voldoende steun voor de vaststelling dat ook met betrekking tot naam 19 sprake is van een katvangersconstructie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat kan worden vastgesteld dat naam 19 de feitelijke koper is van deze auto. naam 19 had daarom als afnemer op de factuur moeten worden vermeld en zijn adres had als afleveradres op de factuur moeten worden opgenomen. Aangezien in plaats daarvan de naam en het adres van een katvangersbedrijf op de factuur zijn vermeld, oordeelt de rechtbank dat deze factuur vals is.

J. Naam bedrijf 13 / naam 3

Uit het dossier blijkt dat een factuur met nummer 347072 is aangetroffen in de administratie van verdachte. Op deze factuur is vermeld: “ Naam bedrijf 13 T.a.v. Naam bedrijf 13 adres 10 ”, “Datum : 22-06-2018” “Merk: Ford”, “Type: Focus Wagon” en “Kenteken: kenteken 7 ”.

Hiervoor is vastgesteld dat de Naam 3 terugkomt in de schaduwadministratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat naam 3 de feitelijke koper is van auto’s, waarbij hij gebruikmaakte van een katvangersbedrijf. In de telefoon van Medeverdachte is een chatgesprek aangetroffen tussen Medeverdachte en een persoon wiens telefoonnummer is opgeslagen onder de Naam 6. Op 25 juli 2018 schrijft Medeverdachte aan naam 6 : “Morgen vandaag komt naam 3 ”, waarop naam 6 schrijft: “Morgen ok had ie nog voorkeur voor welke 8?”. Hierop stuurt Medeverdachte een handgeschreven briefje. Hierop staat onder andere beschreven: “FORD FOCUS kenteken 7 ”. Even later stuurt Medeverdachte : “ naam 20 heeft 27000 mee van naam 3 ”. Het bovenstaande biedt naar het oordeel van de rechtbank voldoende steun voor de vaststelling dat naam 3 ook de feitelijke koper is van deze auto. naam 3 had daarom als afnemer op de factuur moeten worden vermeld en zijn adres had als afleveradres op de factuur moeten worden opgenomen. Aangezien in plaats daarvan de naam en het adres van een katvangersbedrijf op de factuur zijn vermeld, oordeelt de rechtbank dat deze factuur vals is.

L. Bedrijfsadministratie

Zoals hiervoor is vastgesteld, zijn de voornoemde facturen aangetroffen in de bedrijfsadministratie van verdachte. Uit jurisprudentie volgt dat de bedrijfsadministratie in haar geheel als geschrift kan worden aangemerkt. Door valse geschriften op te nemen in de bedrijfsadministratie, heeft Verdachte de bedrijfsadministratie valselijk opgemaakt.

Opzet en conclusie feit 2

Vastgesteld is dat Verdachte zelf btw-fraude heeft gepleegd en wetenschap had van katvangersconstructies. Omdat Verdachte ondanks deze wetenschap facturen heeft opgemaakt op naam van de katvangersbedrijven en heeft opgenomen in haar bedrijfsadministratie, oordeelt de rechtbank dat ook opzet op de valsheid kan worden vastgesteld. Ook in dit kader merkt de rechtbank op dat de wetenschap van Medeverdachte redelijkerwijs aan Verdachte kan worden toegerekend, omdat hij telkens opzettelijk heeft gehandeld namens en ten behoeve van verdachte.

Deze gedragingen kunnen ook redelijkerwijs aan Verdachte worden toegerekend, omdat ze hebben plaatsgevonden dan wel zijn verricht in de sfeer van haar als rechtspersoon. Het opstellen van deze documenten is immers gedaan door personen die uit hoofde van een dienstbetrekking werkzaam zijn ten behoeve van de rechtspersoon, deze gedragingen passen in de normale bedrijfsvoering van Verdachte en waren haar dienstig in het door haar uitgeoefende bedrijf, en Verdachte vermocht erover te beschikken of deze gedragingen al dan niet zouden plaatsvinden. De rechtbank acht dan ook bewezen dat Verdachte de voornoemde facturen en de bedrijfsadministratie, naar hun aard bestemd om als bewijs van enig feit te dienen, opzettelijk vals heeft opgemaakt met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken.

Feit 3 – valsheid in geschrift (CMR’s)

De rechtbank acht valsheid in geschrift bewezen met betrekking tot de in de tenlastelegging onder 3 genoemde CMR’s. In rubriek 3.3.3.3.1 heeft de rechtbank vastgesteld dat in bepaalde gevallen CMR’s bij Verdachte werden afgestempeld, terwijl dit eigenlijk op de afleverlocatie diende te gebeuren. Onder andere Medeverdachte heeft dit verklaard. Er zijn tevens stempels aangetroffen van een aantal bedrijven, hetgeen reeds is vastgesteld in voornoemde rubriek. De rechtbank stelt vast dat de aangetroffen stempels afkomstig zijn van bedrijven die zijn vermeld op de CMR’s die in de tenlastelegging zijn genoemd.

Uit het dossier blijkt verder dat de in de tenlastelegging genoemde CMR’s forensisch zijn onderzocht. Op basis van dit onderzoek concludeert de verbalisant dat de onderzochte stempelafdrukken in de vakken 24 van de onderzochte CMS (de rechtbank begrijpt: CMR’s), afkomstig zijn van de negen aangeboden bedrijfsstempels. De verbalisant komt tot deze conclusie, onder andere na visuele vergelijking van de inkt(overdracht) van deze zelfinktende bedrijfsstempels. Door middel van microscopie werden specifieke gedetailleerde overeenkomsten met de stempelafbeeldingen in de vakken 24 van de CMR’s aangetroffen.

Zoals al is genoemd, heeft de verdediging verweer gevoerd met betrekking tot de bewijsbestemming van CMR’s. Dat een CMR naar haar aard bestemd is om als bewijs van enig feit te dienen, is volgens de verdediging niet voldoende om vast te stellen dat een CMR in dit geval een bewijsbestemming heeft. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld, dat de bewijswaarde van een CMR is, dat duidelijk is wie door wie aansprakelijk gesteld kan worden, als er iets mis gaat met het vervoer. Omdat niet in geschil is dat Verdachte, haar afnemer en de vervoerder het erover eens zijn dat de vervoersovereenkomst is nagekomen, is de vraag wie zou kunnen worden misleid door eventuele onjuistheden. Dit is van belang omdat artikel 225 Sr vereist dat nadeel mogelijk is als gevolg van het beoogde gebruik van een geschrift als ware het echt en onvervalst. Richting de Belastingdienst was de enige functie van de CMR het bewijs dat de auto’s Nederland hadden verlaten. Dat dit is gebeurd, staat niet ter discussie. Medeverdachte kende tot slot zelf weinig waarde toe aan de CMR’s. Het oogmerk van misleiding en het opzet van het vals opmaken van CMR’s kan dan ook niet worden vastgesteld, aldus steeds de verdediging.

De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 9, lid 2 aanhef en onder b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968), blijkt dat de belasting nihil is voor leveringen van goederen en diensten, genoemd in de bij deze wet behorende tabel II, mits is voldaan aan bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden. Uit artikel 12 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 blijkt dat dit nultarief slechts geldt als de toepasselijkheid van dat tarief uit boeken en bescheiden blijkt.

Een CMR behoort tot de vervoersadministratie en dient als bewijs waarmee kan worden aangetoond dat is voldaan aan de materiële voorwaarden voor toepassing van het nultarief. Als vak 24 is ingevuld door de ontvanger van het betreffende goed in een ander EU-land, geldt dit als bewijs dat aan één van de materiële voorwaarden is voldaan, namelijk dat het goed naar een ander EU-land is vervoerd. Door vak 24 door de ontvanger te laten afstempelen bij Verdachte, is dan ook wel degelijk valsheid in geschrift gepleegd. Bovendien worden CMR’s over het algemeen ook gebruikt voor de beantwoording van SCAC-verzoeken.

De rechtbank overweegt dat Medeverdachte heeft verklaard, dat hij niet zelf de CMR’s stempelde, maar dat hij dit de eigenaar van het desbetreffende bedrijf liet doen. Zoals is weergegeven, vroeg Medeverdachte wel aan deze personen om dit op locatie bij Verdachte te doen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking bij het vals opmaken van de CMR’s en dat Verdachte zowel opzet op deze samenwerking, als op het vals opmaken van deze CMR’s heeft gehad. Hierbij merkt de rechtbank wederom op dat de wetenschap van Medeverdachte redelijkerwijs aan Verdachte kan worden toegerekend en dat deze gedragingen hebben plaatsgevonden dan wel zijn verricht in de sfeer van Verdachte als rechtspersoon.

Tot slot overweegt de rechtbank dat door het bij Verdachte afstempelen van CMR’s, de valsheid van deze geschriften al genoegzaam blijkt. Gezien de voornoemde specifieke bewijsbestemming van de CMR’s, namelijk het bewijs dat een goed de grens is gepasseerd, acht de rechtbank met betrekking tot feit 3 alleen deze feitelijkheid bewezen.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon

  • Feit 2: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon

  • Feit 3: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon

Strafoplegging

  • Geldboete van €497.500

Lees hier de volledige uitspraak.  

 

Feitelijk leidinggever

De feitelijk leidinggever in deze zaak is veroordeeld tot een gevangenisstraf 21 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk (ECLI:NL:RBAMS:2024:1750).

Print Friendly and PDF ^