HR: verschoningsrecht voldoende gewaarborgd wanneer RC de door de verdediging ingebrachte zoektermenlijst beperkt

Hoge Raad 12 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:314

Op 27 oktober 2020 hebben medewerkers van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit in het kader van het strafrechtelijk onderzoek “Marjolein” vanwege een verdenking van grootschalige fraude in de voedselketen onder leiding van de officier van justitie twee bedrijfspanden van de A-groep aan de a-straat 1 in plaats en b-straat 1 in plaats doorzocht. Tijdens die doorzoeking zijn onder meer fysieke dossiers en een kopie van een back-up van het ICT-systeem van de A-groep in beslag genomen.

Op 2 februari 2021 is namens de klaagster – een advocaten- en notarissenkantoor dat juridische diensten verleent aan de “ A-groep ” – een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv ingediend, strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave aan de klaagster van de inbeslaggenomen stukken respectievelijk vernietiging van en verbod op het gebruik van de vastgelegde gegevens.

Aan het klaagschrift is onder meer ten grondslag gelegd dat zich onder het beslag stukken en gegevens bevinden ten aanzien waarvan de klaagster zich namens de aan haar verbonden geheimhouders op het verschoningsrecht kan beroepen.

Op 2 april 2021 is bovengenoemd klaagschrift behandeld door de meervoudige economische raadkamer die de zaak heeft verwezen naar de rechter-commissaris voor het volgen van de procedure als bedoeld in art. 98 Sv.

De rechter-commissaris heeft op 30 augustus 2022 een beschikking gewezen als bedoeld in artikel 98 Sv, waaruit volgt dat de rechter-commissaris heeft beslist dat de inbeslagneming toelaatbaar is voor zover het gaat om stukken en gegevens die resteren nadat onder leiding van de rechter-commissaris een schifting had plaatsgevonden.

De klaagster heeft op 12 september 2022 een klaagschrift ingediend op grond van artikel 98 lid 4 in samenhang met artikel 552a Sv, gericht tegen de beschikking van de rechter-commissaris. In dat klaagschrift heeft de klaagster onder meer gesteld dat zich, na de schifting, nog steeds stukken en gegevens onder het beslag bevinden waarover het verschoningsrecht van de aan haar verbonden geheimhouders zich uitstrekt. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking dat klaagschrift ongegrond verklaard.

De beschikking van de rechtbank houdt onder meer in:

“Inhoud klaagschrift.

Het standpunt van klaagster.

Klaagster heeft zich – kort gezegd – primair op het standpunt gesteld dat het klaagschrift gegrond verklaard dient te worden, omdat er sprake is van een incorrecte, oncontroleerbare en na een onzorgvuldige procedure genomen beslissing van de rechter-commissaris.

Daarnaast is het beslag ten onrechte aan het onderzoeksteam vrijgegeven. Subsidiair heeft klaagster verzocht de zaak terug te wijzen naar de rechter-commissaris ten einde een proces-verbaal te laten opmaken over de gang van zaken in de gevolgde artikel 98 Sv-procedure. (...)

Beoordeling door de raadkamer

Op basis van het dossier en hetgeen ter raadkamerzitting naar voren is gebracht, stelt de raadkamer vast dat in het onderzoek ‘Marjolein’ beslag is gelegd op fysieke documenten en op digitale gegevens. Onder bevoegdheid van de rechter-commissaris zijn ten aanzien van de geheimhoudersstukken een viertal documenten uit het fysieke beslag gefilterd. Uit het digitale beslag zijn op basis van een zoektermenlijst ruim 800.000 ‘hits’ gefilterd. Deze uitgefilterde documenten zijn aan het digitale beslag onttrokken. De rechter-commissaris heeft ten aanzien van deze als geheimhoudersstukken aan te merken documenten en gegevens besloten dat deze teruggegeven dienen te worden aan de beslagene en dat verder niemand van die stukken kennis zal nemen.

Namens klaagster is naar voren gebracht dat het zeer aannemelijk is dat zich tussen de uitgeselecteerde, resterende documenten en gegevens nog altijd geheimhoudersstukken bevinden. Hiertoe is aangevoerd dat niet alle door klaagster aangevoerde zoektermen in de filterprocedure op het digitale beslag zijn meegenomen. A-groep zou al jaren geleden met haar voormalige advocaten over de NVWA hebben gecorrespondeerd en deze e-mailberichten zijn niet uit de filtering naar voren gekomen. Daarnaast zou het slechts eenmalig invoeren van een lijst zoektermen ertoe leiden dat geheimhoudersstukken in de filterprocedure ten onrechte niet als zodanig worden aangemerkt. In het verlengde hiervan is tijdens de raadkamerzitting een praktijkvoorbeeld gegeven van een andere procedure waarbij de gemachtigden van klaagster betrokken waren en waarin na uitfiltering alsnog ‘hits’ op basis van de zoektermen haar voren kwamen.

Uit het dossier volgt dat bij de onder regie van de rechter-commissaris uitgevoerde filterprocedure gebruik is gemaakt van een lijst met een grote hoeveelheid aan zoektermen, waarop de verdediging mede namens klaagster input heeft gegeven. De raadkamer heeft ervan kennis genomen dat over de hoeveelheid zoektermen verschil van inzicht heeft bestaan tussen de rechter-commissaris en de verdediging en dat de rechter-commissaris de door de verdediging ingebrachte lijst heeft beperkt. Dit betekent naar het oordeel van de raadkamer echter niet dat de filterprocedure daarmee te beperkt is geweest. De raadkamer stelt daarbij vast dat de stelling van klaagster niet is geconcretiseerd met voorbeelden, in die zin een algemeen karakter heeft, en slechts een veronderstelling impliceert. Dat A-groep al jaren geleden met haar advocaten heeft gecorrespondeerd over NVWA-dossiers, is onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat daarop betrekking hebbende e-mailberichten zich in het onderhavige back up ICT-systeem moeten bevinden en ten onrechte niet gefilterd zijn. Nu klaagster beschikt over haar volledige administratie, had het op de weg van klaagster gelegen haar stelling concreet te maken. Het namens klaagster gegeven praktijkvoorbeeld van een onvolledige schoning is daarbij moeilijk vergelijkbaar met onderhavige procedure, te meer nu de gemachtigden van klaagster niet hebben duidelijk gemaakt dat hierbij gebruik is gemaakt van hetzelfde zoeksysteem. Daarnaast blijkt uit het recente getuigenverhoor van betrokkene (feitelijk leidinggevende van onderzoek ‘Marjolein’) bij de rechter-commissaris dat er in het einddossier geen geheimhoudersstukken zitten en hij zich niet op enig moment heeft laten sturen door enig geheimhoudersstuk in het dossier en dat hij ook geen aanwijzing heeft dat een van de andere leden van het onderzoeksteam zich daardoor wel heeft laten leiden.

Zonder een nadere onderbouwing of concretisering met voorbeelden, die door klaagster niet is gegeven, van welke geheimhoudersstukken zich nog tussen het beslag bevinden, is niet aannemelijk geworden dat de filtering onvolledig heeft plaatsgevonden, zich nadere geheimhoudersstukken bij de uitgeselecteerde stukken bevinden en het verschoningsrecht zou zijn geschonden. Daarbij komt uit de voorhanden zijnde stukken en processen-verbaal, opgemaakt door of namens de rechter-commissaris naar voren welke stappen de rechter-commissaris heeft genomen in het proces, wie en op welke wijze, al dan niet beëdigd, hij daarbij heeft ingezet, en welke zoektermenlijst daarbij is gebruikt. Naar het oordeel van de raadkamer is op basis van die informatie in voldoende mate de gevolgde procedure inzichtelijk, te volgen en toetsbaar gemaakt.

Voor zover – ondanks de uitgevoerde filtering – in een strafprocedure zal blijken dat er toch kennis is genomen van geheimhoudersstukken en daarvan gebruik is gemaakt voor het onderzoek of het vormen van het procesdossier, is de rechtmatigheid daarvan een discussie die in het kader van de inhoudelijke procedure dient te worden gevoerd. Hiervoor laat de economische raadkamer, gelet op de marginale toets die wordt toegepast, geen ruimte.

De raadkamer zal derhalve het klaagschrift ongegrond verklaren. Vorenstaande leidt ertoe dat ook het subsidiaire verzoek zal worden afgewezen.”

Middel

Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat de rechtbank heeft nagelaten te onderzoeken of met de manier waarop de schifting van de inbeslaggenomen stukken en gegevens onder leiding van de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden, in voldoende mate is gewaarborgd dat het verschoningsrecht van de klaagster niet wordt geschonden.

Beoordeling Hoge Raad

In een geval als dit – waarin een hoeveelheid (digitale) stukken en gegevens in beslag is genomen, de beklagrechter die stukken en gegevens in handen heeft gesteld van de rechter-commissaris voor het nemen van een beslissing als bedoeld in artikel 98 lid 3 Sv en een verschoningsgerechtigde een klaagschrift heeft ingediend tegen de beschikking van de rechter-commissaris – beoordeelt de beklagrechter aan de hand van de stukken en het onderzoek in raadkamer of bij de schifting onder leiding van de rechter-commissaris het verschoningsrecht van die klager voldoende is gewaarborgd. Als de beklagrechter tot het oordeel komt dat, na de schifting door de rechter-commissaris, nog stukken en gegevens onder het beslag vallen waarvan het redelijk vermoeden bestaat dat deze onder het verschoningsrecht vallen, stelt de beklagrechter die stukken en gegevens zo nodig nogmaals in handen van de rechter-commissaris voor een onder zijn leiding uit te voeren nader onderzoek en, als daartoe aanleiding bestaat, nadere schifting.

De rechtbank heeft overwogen dat bij de onder regie van de rechter-commissaris uitgevoerde filterprocedure gebruik is gemaakt van een lijst met een grote hoeveelheid aan zoektermen, waarop de verdediging “input” heeft gegeven. Verder heeft de rechtbank overwogen dat, hoewel verschil van inzicht bestond tussen de verdediging en de rechter-commissaris over de hoeveelheid zoektermen en de rechter-commissaris een door de verdediging ingebrachte zoektermenlijst heeft beperkt, de filterprocedure niet te beperkt is geweest. Het op onder meer deze overwegingen gebaseerde kennelijke oordeel van de rechtbank dat bij de schifting onder leiding van de rechter-commissaris het verschoningsrecht van de klaagster voldoende is gewaarborgd en dat geen grond bestaat voor een nadere schifting onder leiding van de rechter-commissaris, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad mede in aanmerking dat de rechtbank niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld “dat de stelling van klaagster niet is geconcretiseerd met voorbeelden, in die zin een algemeen karakter heeft, en slechts een veronderstelling impliceert” en dat, nu de “klaagster beschikt over haar volledige administratie, het op de weg van de klaagster had gelegen haar stelling concreet te maken”.

Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, faalt het.

De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

Opmerking verdient nog het volgende. Het procesverloop wordt hierdoor gekenmerkt dat na de beslissing van de rechter-commissaris als bedoeld in artikel 98 lid 3 Sv, gelijktijdig twee klaagschriften van één klaagster aanhangig waren bij de rechtbank – namelijk het klaagschrift op grond van artikel 552a Sv en het klaagschrift op grond van artikel 98 lid 4 Sv – die er allebei toe strekken dat de rechtbank beoordeelt of de stukken en gegevens die na de schifting door de rechter-commissaris onder beslag zijn gebleven, onder het verschoningsrecht van de klaagster vallen. Het verdient aanbeveling dat de rechter bevordert dat dergelijke klaagschriften gevoegd worden behandeld en dat hij vervolgens in één beschikking een beslissing geeft op het beroep dat de klager doet op zijn verschoningsrecht.

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^