Procesafspraken in zaak passieve en actieve ambtelijke omkoping

Gerechtshof Den Haag 5 juni 2024, ECLI:NL:GHDHA:2023:2882

Deze zaak over een politieambtenaar die informatie heeft verstrekt uit de politiesystemen in ruil voor giften.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair en subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 33 dagen, met aftrek van voorarrest, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis en een geldboete ter hoogte van €10.000,-, subsidiair 85 dagen hechtenis.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Partiële vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde

Gelet op de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 7 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:527) is de in het vonnis van de rechtbank opgenomen bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde niet langer in overeenstemming met de vigerende jurisprudentie. Meer in het bijzonder behoeft de bewezenverklaring in het vonnis van de rechtbank wijziging nu ter zake het subsidiair bewezenverklaarde niet alle gedachtestreepjes schending van het ambtsgeheim opleveren. Immers, uit voormeld arrest van de Hoge Raad volgt dat het schenden van een geheim in de zin van artikel 272 Sr moet worden uitgelegd als het verstrekken van geheime gegevens aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is. Het onderhavige dossier bevat ten aanzien van een groot aantal bewezenverklaarde bevragingen van het politiesysteem geen wettig en overtuigend bewijs dat de door de verdachte ontsloten informatie daadwerkelijk door hem is verstrekt aan een ander. Dat maakt dat de verdachte – zoals ook gevorderd door de advocaat-generaal – zal worden vrijgesproken van een groot deel van het subsidiair tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

  • Als ambtenaar een gift of belofte aannemen, wetende dat deze hem gedaan of aangeboden wordt teneinde hem te bewegen om in zijn bediening iets te doen, meermalen gepleegd en

  • als ambtenaar een gift of belofte aannemen, wetende dat deze hem gedaan of aangeboden wordt ten gevolge van hetgeen door hem in zijn huidige bediening is gedaan, meermalen gepleegd,

  • enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van zijn ambt en wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren opzettelijk schenden, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

De onderhavige strafzaak maakt deel uit van het onderzoek ‘Soave’. Op 12 juli 2022 liet de advocaat-generaal weten dat er met de verdediging procesafspraken in de onderhavige zaak zijn gemaakt. De zaak is vervolgens aangebracht bij de innovatiekamer, zodat de zaak via de ‘versnelde procedure’ kon worden afgedaan. De verdachte, diens raadsvrouw en de advocaat-generaal hebben middels een ondertekende intentieverklaring aangegeven zich te committeren aan de werkwijze van de innovatiekamer.

De procesafspraken

De procesafspraken, zoals neergelegd in de brief van 12 juli 2022 en de aanvulling daarop in het afdoeningsvoorstel, zoals naar het hof is gezonden op 19 mei 2023, luiden als volgt:

1.Er kan een bewezenverklaring volgen voor de primair tenlastegelegde ambtelijke omkoping en de subsidiair tenlastegelegde schending van ambtsgeheim waarbij de bewezenverklaring door de rechtbank het uitgangspunt vormt. Van de specifieke bevragingen waarvan niet vast is komen te staan dat deze zijn verstrekt aan iemand anders dan verdachte dient verdachte te worden vrijgesproken. Dit maakt dat de bewezenverklaring als volgt kan komen te luiden:

dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op tijdstippen in de periode van 23 mei 2015 tot en met 25 oktober 2017 te Den Haag en/of Raamsdonkveer

telkens als ambtenaar, te weten inspecteur van politie Eenheid Den Haag geld als

een gift en/of belofte heeft aangenomen waarvan hij wist, dat deze hem, verdachte, gedaan of verleend of aangeboden werd

teneinde hem te bewegen om in zijn bediening iets te doen en

ten gevolge van hetgeen door hem, verdachte, in zijn huidige bediening is gedaan

immers heeft hij verdachte, vertrouwelijke informatie uit een of meer politiesyste(e)m(en), met betrekking tot:

naam 3 (6 februari 2017 en 2-4 juni 2017) en

- naam 5 (28 september 2017) en

naam 6 (21-22 oktober 2017) en

- naam 7 (25 oktober 2017) en

drie kentekens (25 oktober 2017) en

naam 32 (4 april 2017) en

- naam 38 (23-25 mei 2015);

aan een of meer onbevoegde derden doorgegeven;

ten aanzien van de schending van het ambtsgeheim

dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op tijdstippen in de periode van 13 januari 2015 tot en met 25 oktober 2017 te Den Haag en/of Raamsdonkveer (telkens) een geheim waarvan hij, verdachte, wist dat hij uit hoofde van ambt en wettelijk voorschrift te weten inspecteur van politie Eenheid Den Haag, verplicht was het te bewaren, opzettelijk heeft geschonden,

immers heeft hij, verdachte, aan een onbevoegde derde informatie uit een of meer politiesystemen doorgegeven, te weten informatie met betrekking tot:

naam 1 (8 mei 2016 – 26 september 2017) en

Een loods te Raamsdonkveer (5-8 juli 2017) en

naam 2 (17 augustus 2017-7 september 2017);

2. Het Openbaar Ministerie eist voor de tenlastegelegde en bewezen te verklaren feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, zijnde 33 dagen, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden (met een proeftijd van twee jaar). Voorts eist het Openbaar Ministerie een taakstaf voor de duur van 200 uur, alsmede een geldboete ter hoogte van €10.000,--, welke betaald kan worden in termijnen.

3. De verdediging zal geen onderzoekswensen indienen.

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal conform de procesafspraken gerekwireerd. De advocaat-generaal heeft voorts verwezen naar de brief van 12 juli 2022 waarin de procesafspraken zijn opgenomen, en waarin het volgende is opgenomen: “Voor zover uw hof ten voordele van de verdachte zou wensen te beslissen, heeft te gelden dat het Openbaar Ministerie enkel heropening verzoekt indien uw hof af zou wijken van de gegeven bandbreedte. Ten aanzien van deze bandbreedte geldt dat het Openbaar Ministerie ter terechtzitting zal aangeven welk deel van de strafmaat een vereiste betreft en van welk deel mogelijk ten voordele van de verdachte afgeweken kan worden”. Ter zitting heeft de advocaat-generaal dit als volgt geconcretiseerd:

Bij iedere afwijking van de voorgestelde afspraken ten nadele van de verdachte, dient de zaak heropend te worden.

Er mag ten nadele van het Openbaar Ministerie enigszins worden afgeweken van de hoogte van de voorgestelde geldboete, er is wel ruimte om deze naar beneden bij te stellen. Ook mogen er ruime betaaltermijnen of tweemaandelijkse betaaltermijnen worden gehanteerd. Daarnaast mag er ten nadele van het Openbaar Ministerie in beperkte mate worden afgeweken van de duur van de voorgestelde taakstraf. Dit geldt tevens voor de duur van de voorgestelde voorwaardelijke gevangenisstraf en de duur van de voorgestelde proeftijd die aan de voorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden verbonden. Deze mag eventueel worden gehalveerd.

De verdachte en de raadsvrouw hebben zich – bij pleidooi – aan de vordering van de advocaat-generaal gerefereerd.

Het toetsingskader van de Hoge Raad: waarborging van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252, overwogen dat de rechter alleen acht kan slaan op een door het Openbaar Ministerie en de verdediging opgesteld afdoeningsvoorstel als gewaarborgd is dat wordt voldaan aan de eisen die artikel 6 EVRM stelt. Deze waarborg is in het bijzonder van belang omdat in de regel van een afdoeningsvoorstel deel uitmaakt dat de verdachte afziet van de uitoefening van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten.

Het hof overweegt hierover in de onderhavige zaak als volgt.

De verdachte was samen met zijn raadsvrouw aanwezig op de terechtzitting in hoger beroep. Op die terechtzitting zijn de procesafspraken en het afdoeningsvoorstel besproken met de verdachte en diens raadsvrouw. Op basis van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat de verdachte in de concrete omstandigheden van het geval vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan de gemaakte procesafspraken en het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande gedeeltelijke afstand van verdedigingsrechten.

Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het acht kan slaan op de voorliggende procesafspraken en het afdoeningsvoorstel.

Algemeen: strafmaat en instemming met de versnelde procedure

Het hof zal geen algemene, kwantificeerbare strafkorting geven vanwege de instemming met de versnelde procedure, maar per zaak bekijken of er daadwerkelijk aanleiding is om te komen tot strafvermindering op deze grond. Die strafvermindering kan mede gelegen zijn in doelmatigheidsoverwegingen waar de rechter oog voor heeft. Voor alle verdachten die hebben ingestemd met afdoening via de versnelde procedure geldt dat zij daarmee enig procesrisico hebben genomen en voorts dat zij daarmee constructief hebben meegewerkt aan het voorkomen van een nog langere duur van de procedure in hoger beroep. Daarop zal het hof in het voordeel van de verdachten bij de afwegingen met betrekking tot de strafmaat acht slaan.

Concreet: de strafmotivering in de onderhavige zaak

Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft – ondanks zijn voorbeeldfunctie als politiefunctionaris - in strijd gehandeld met verschillende normen. Niet alleen heeft de verdachte vertrouwelijke politie-informatie onbevoegdelijk zelf geraadpleegd en vervolgens met anderen buiten de politieorganisatie gedeeld, maar ook heeft hij zich daarvoor laten betalen. Het ging met name om het onbevoegd verstrekken van geheime informatie over contacten uit de kring van de medeverdachte, en meer in het bijzonder over de vraag of iemand uit die kring gesignaleerd stond en of er een onderzoek van de politie naar diegene liep. Slechts door de aanhouding van de verdachte en zijn Medeverdachte is er een einde gekomen aan het grensoverschrijdend gedrag van de verdachte.

Met de rechtbank rekent het hof het de verdachte aan dat hij gedurende langere tijd misbruik heeft gemaakt van zijn positie en dat hij het in hem gestelde vertrouwen op grove wijze heeft geschonden. Een politieambtenaar neemt, gelet op zijn taak en functie, een bijzondere plaats in de samenleving in. Van een politieambtenaar moet daarom integriteit en onkreukbaarheid kunnen worden verwacht. De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat de maatschappij in de politie moet kunnen stellen. Daarbij heeft de verdachte met zijn handelwijze schade toegebracht aan het imago van het politiekorps en het vertrouwen van zijn medepolitieambtenaren ernstig beschaamd. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.

Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 mei 2023, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand noch na de in deze zaak bewezenverklaarde feiten is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.

In het voordeel van de verdachte heeft het hof voorts acht geslagen op de reeds in een vroeg stadium ingenomen bekennende proceshouding van de verdachte. Daarnaast houdt het hof rekening met de door de verdachte ten gevolge van zijn handelen reeds ondervonden consequenties, in het bijzonder het feit dat hij na 26 jaar dienstverband oneervol ontslag heeft gekregen.

Het hof heeft voorts geconstateerd dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM.

In de appelfase zijn er meer dan 2 jaren verstreken tussen het namens de verdachte instellen van het hoger beroep en het eindarrest. De redelijke termijn is in hoger beroep overschreden met ongeveer 26 maanden.

Gelet op – met name - het tijdsverloop sedert het plegen van de feiten, de overschrijding van de redelijke termijn en daarmee de ouderdom van de onderhavige zaak is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, niet langer opportuun is, zeker niet nu dit zou betekenen dat de verdachte na zoveel jaren in de onderhavige zaak opnieuw relatief langdurig gedetineerd zou raken. Het hof overweegt daarbij dat beoogde strafdoelen als generale en speciale preventie, en de vergeldingsgedachte die in de bestraffing liggen besloten steeds meer uit beeld raken naarmate de berechting langer duurt.

Gelet op het vorenstaande alsmede op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht, is het hof van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde straffen/strafmodaliteiten, zoals vastgelegd in de procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen in beginsel een passende en geboden afdoening van deze strafzaak opleveren.

Het hof is echter – mede vanwege het tijdsverloop sinds het opstellen van de procesafspraken - van oordeel dat de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep onvoldoende is verdisconteerd in de door de advocaat-generaal gevorderde straffen. Gelet hierop zal het hof aan de verdachte een lagere geldboete opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd.

Het hof is, alles afwegende en in samenhang bezien, in lijn met de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging, van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 33 dagen - gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest - alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden in combinatie met een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van 200 uur, en een geheel onvoorwaardelijke geldboete van 7.500 euro, een passende en geboden reactie vormen. Bij de vaststelling van de geldboete en de bepaling van de termijnen is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

Lees hier de volledige uitspraak.

En lees hier de uitspraak van de medeverdachte, waarin ook gemaakte procesafspraken zijn geaccepteerd.

Print Friendly and PDF ^