Om criminele inmenging tegen te gaan, heeft screeningsautoriteit Justis per 3 maart 2025 de aanvraagprocedure voor de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) uitgebreid met een nieuw risicogebied: locatie, specifiek gericht op havengebieden. Werkgevers in de havensector kunnen hierdoor gerichter screenen op strafbare feiten die relevant zijn voor functies binnen het havengebied. Dit moet voorkomen dat personen met een criminele achtergrond toegang krijgen tot kwetsbare locaties, zoals containerterminals en distributiecentra. Met deze maatregel wordt een belangrijke stap gezet in de aanpak van ondermijning en de bescherming van de integriteit van de havensector.
Het Openbaar Ministerie maakte in februari 2025 bekend meer gebruik te gaan maken van de strafbeschikking, wat betekent dat het OM zelf een straf oplegt aan mensen die een misdrijf hebben gepleegd of overtreding hebben begaan. Deze bekendmaking heeft tot veel kritiek geleid. Zo drong de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak aan op een gesprek. Ook verschenen er verschillende artikelen in De Telegraaf. Naar aanleiding hiervan publiceert het OM een persbericht waarin uitleg wordt gegeven.
In 2024 namen 467 mensen, die een misstand op het werk vermoedden, contact op met het Huis voor Klokkenluiders voor advies. Dat is een verdubbeling in twee jaar tijd, van gemiddeld 20 naar 40 adviesverzoeken per maand. De toename komt deels door de inwerkingtreding van de subsidieregeling voor gratis rechtsbijstand voor klokkenluiders. Dit blijkt uit het jaarverslag 2024 van het Huis voor Klokkenluiders.
Onlangs is het Jaarverslag 2024 van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) gepubliceerd. In deze blog duiken we diep in de cijfers van het jaarverslag, analyseren we de trends en bekijken we hoe Nederland presteert binnen het EOM-systeem. Wat zijn de belangrijkste fraudevormen? Hoe wordt crimineel geld teruggehaald? En wat zijn de grootste uitdagingen voor de toekomst? We bespreken het allemaal.
De strafbaarstelling van niet-ambtelijke omkoping is van oorsprong vooral gericht op medewerkers die in ruil voor steekpenningen hun werkgever bedriegen. Thans wordt deze strafbaarstelling echter ook ingezet in een andere context: de bestrijding van drugsmokkel via de Rotterdamse haven. Dat roept vragen op. Hoewel de strafbaarstelling geschikt lijkt om ook deze vorm van criminaliteit te bestrijden, is daarvoor wel vereist dat men blijft redeneren langs de essentie van deze bepaling.
De vraag die in deze bijdrage centraal staat, is welke ontwikkelingen zich de afgelopen drie jaren hebben voorgedaan en hoe deze geïnterpreteerd moeten worden tegen de achtergrond van het juridische kader waarbinnen het EOM opereert. Om die vraag te kunnen beantwoorden is in de eerste plaats EOM-case law verzameld, hetzij omdat deze voor de analyse op inhoudelijke gronden en voor Nederlandse EOM-zaken relevant zijn, hetzij omdat deze belangrijke rechtsvragen beantwoordt, hetzij omdat deze belangrijke rechtsvragen opwerpt.
In deze bijdrage wordt ingegaan op de (juridische) grens van de (on)bevoegdheid van het EOM in de aanpak van internationale btw-fraude via het Nederlandse strafproces, en de toenemende neiging vanuit het EOM om nationale wetgeving en rechtsbevoegdheden opzij te schuiven. Het rechtvaardigen van een bredere reikwijdte op basis van vage of oneigenlijke interpretaties van Europese regelgeving zou immers kunnen leiden tot een gevaarlijke uitholling van ons nationale rechtsstelsel en de rechtsstatelijkheid op het gebied van het strafrecht.
Als we het hebben over grensoverschrijdende financieel-economische criminaliteit, hebben we het niet alleen over verschillende vormen van fraude, zoals belasting- of douanefraude of witwassen, maar ook over de daarmee samenhangende verschillende vormen van corruptie. Daarnaast blijkt, zoals hiervoor ook al is opgemerkt, dat er in de praktijk in meerdere gevallen verwevenheid bestaat tussen grensoverschrijdende financieel-economische criminaliteit en andere vormen van internationale georganiseerde misdaad. De relevantie van de bijdrage van Van Mourik aan dit themanummer is daarmee gegeven. In de bijdrage van Van Mourik wordt geïllustreerd dat strafbaarstelling van niet-ambtelijke omkoping ook een rol is gaan spelen bij de bestrijding van georganiseerde criminaliteit; meer in het bijzonder gaat hij in op niet-ambtelijke corruptie bij georganiseerde drugscriminaliteit. Daarbij betoogt hij dat de rechtsgoederen die een rol spelen bij niet-ambtelijke omkoping niet beperkt lijken te zijn tot louter financieel-economische belangen zoals de zuiverheid van de dienstbetrekking en eerlijke concurrentie op een integere markt, maar dat niet-ambtelijke omkoping in veel zaken de (grootschalige) invoer van drugs faciliteert.