Hof bevestigt sepotbeslissing in Shell Nigeria-zaak (onderzoek Etosha) na art. 12 Sv klacht

Gerechtshof Den Haag 20 maart 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:410

Het Nederlandse OM was begin 2016 een strafrechtelijk onderzoek gestart naar mogelijke omkoping door Shell van een voormalige president in Nigeria, om exploratierechten van een Nigeriaans offshore olieveld te herverkrijgen. Nederland werkte samen met Italië via een Joint Investigation Team (JIT). Shell is vervolgd in Italië en is daar in juli 2022 definitief vrijgesproken door de rechter. Dit was aanleiding voor het OM in Nederland om de strafzaak tegen Shell te seponeren vanwege het ne bis in idem-beginsel.

Art. 12 Sv klacht

Tegen deze sepotbeslissing is door een aantal niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) een klacht ingediend op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering. Zij meenden dat Shell wel degelijk nog kon worden vervolgd. 

Oordeel hof

Het Hof heeft klaagsters niet-ontvankelijk verklaard voor zover de klacht betrekking heeft op een ander feitencomplex dan (corruptie m.b.t. het Nigeriaanse olieveld) OPL245.

Over de omvang van de sepotbeslissing heeft de officier van justitie bij brief van 24 augustus 2023 desgevraagd het volgende medegedeeld: “De sepotbeslissing (ne bis in idem) ziet op het feitencomplex dat verband houdt met OPL245.”. Daaraan voegde de officier van justitie het volgende toe: “Voor zover wordt aangenomen dat de aangifte ook op voornoemde OML’s ziet (…), is de (impliciete) vervolgingsbeslissing een beleidssepot vanwege opportuniteitsoverwegingen”. Deze situatie doet zich echter niet voor, nu het hof heeft vastgesteld dat de aangifte niét tevens zag op OML’s.

Nu de basisverdenking in de aangifte zag op de gedragingen rondom op OPL245 en de sepotbeslissing alleen betrekking had op het feitencomplex in verband met OPL245, kan een daartegen gericht beklag ook alleen betrekking hebben op dit feitencomplex. Het hof stelt aldus de omvang van de onderhavige klachtprocedure in voornoemde zin vast, waardoor klaagsters niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun beklag voor zover dit betrekking heeft op een ander feitencomplex dan in verband met OPL245.

En voor het overige is beklag afgewezen omdat het ne bis in idem-beginsel aan (verdere) vervolging in de weg staat.

Weliswaar bestaan er formeel-juridische verschillen tussen het in de Italiaanse zaak toegepaste recht en het in deze klachtprocedure aan de orde zijnde Nederlandse recht, maar dit neemt naar het oordeel van het hof niet weg dat het feitencomplex dat in de Italiaanse zaak aan de orde was zodanig ruim was, dat daaronder ook de in deze klachtprocedure aan de orde zijnde feiten moeten worden begrepen.

Naar het oordeel van het hof is dan ook het gehele feitencomplex reeds door de Italiaanse rechter beoordeeld en gewogen. In het Italiaanse onderzoek in relatie tot OPL245 is bovendien gekeken naar het gehele [beklaagde rechtspersonen]-concern en naar een aantal betrokken individuen, dus niet alleen naar [beklaagde 1] en [betrokkene 1] e.a. maar ook naar andere onderdelen van het [beklaagde rechtspersonen]-concern (waaronder [beklaagde 2]) en naar de beklaagde natuurlijke personen in de onderhavige Nederlandse klachtprocedure. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de Italiaanse rechter geoordeeld dat het gronddelict feitelijk niet heeft plaatsgevonden en zijn alle vervolgde natuurlijke personen en [beklaagde 1] vrijgesproken.

Alles overwegende en gezien de toepassing van het beginsel zoals hiervoor onder 8.1 besproken, is het hof van oordeel dat moet worden aangenomen dat het beginsel van ne bis in idem zich verzet tegen vervolging van [beklaagde 1] en andere onderdelen van het [beklaagde rechtspersonen]-concern (waaronder [beklaagde 2]) voor het feitencomplex inzake OPL245.

Wat betreft de drie beklaagde natuurlijke personen is het hof van oordeel dat ook zij er in het kader van de rechtszekerheid op mochten en mogen vertrouwen dat met het onherroepelijke vonnis van de Italiaanse rechter een strafvervolging van hen ter zake van het onderhavige feitencomplex niet meer aan de orde is. Weliswaar waren zij in het Italiaanse onderzoek niet als verdachte betrokken, maar de Italiaanse rechter heeft wel hun betrokkenheid onderzocht. Beginselen van behoorlijke strafrechtspleging staan naar het oordeel van het hof daarom in de weg aan vervolging van deze beklaagde natuurlijke personen.

Dit betekent dat het sepot onherroepelijk is. Er staat geen rechtsmiddel open tegen de beslissing van het hof.

Lees hier de volledige uitspraak.

Share
Print Friendly and PDF ^