Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 38, lid 1, van de Geneesmiddelenwet i.v.m. invoer en afleveren van ketamine. Taakstraf i.p.v. 2 jaar gevangenisstraf (eis) opgelegd.
/Rechtbank Oost-Brabant 24 augustus 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:4602
Verdachte heeft op 5 december 2015 een partij goederen, afkomstig uit Pakistan en volgens de transportdocumenten en opschriften op de verpakkingen bestaande uit 720 zakken calcium carbonaat à 25 kilogram/zak, op zijn woon- en bedrijfsadres aan adres 1 laten afleveren. Een deel van deze partij (8 zakken van elk 25 kilogram) bevatte geen calcium carbonaat maar ketamine.
Standpunt verdediging
De raadsvrouwe heeft zich, overeenkomstig haar pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde feit. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat bij strafoplegging - in het voordeel van verdachte - rekening gehouden dient te worden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft op 24 december 2015 bij de politie verklaard dat hij op 5 december 2015 in café benaderd is door een onbekende Turkse of Marokkaanse man met het verzoek een tiental pallets, met een voor verdachte onbekende inhoud, af te leveren bij verdachte.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet geloofwaardig en overweegt daartoe als volgt.
- Om te beginnen valt aan de verklaring op dat verdachte daarin aangeeft dat hij op 5 december 2015 voor het eerst wordt aangesproken door een voor hem volstrekt onbekende man die op zijn beurt er blijk van geeft hem (verdachte) wel te kennen: hij kent verdachtes naam en weet kennelijk ook dat hij een dakdekkersbedrijf heeft.
- Geconfronteerd met onderzoeksbevindingen moet verdachte erkennen dat hij reeds eerder, op 22 oktober 2015, heeft meegewerkt aan een aflevering op zijn adres van - volgens de vervoersdocumenten - 18080 kilogram calcium carbonaat, afkomstig van dezelfde afzender uit Pakistan. Verdachte verklaart dat hij de man waarover hij eerder sprak eerder heeft ontmoet en dat hij op diens verzoek op 22 oktober 2015 heeft bewilligd in de aflevering van een partij calcium carbonaat.
- Zonder te informeren naar de achtergrond van de man, de door hem opgegeven redenen om verdachte met dit verzoek te benaderen of naar de aard van de af te leveren goederen stemt verdachte er in toe om - tegen betaling van € 500,- - mee te werken aan het afleveren van een partij goederen met voor verdachte onbekende samenstelling, waarvan evenwel vast is komen te staan dat daarvan deel uitmaakte 200 kilogram ketamine, vermoedelijk bestemd om te worden verhandeld als party-drug en aldus een straatwaarde vertegenwoordigend van 6 - 8 miljoen euro.
- Verdachtes gegevens (naam, adres, woonplaats, emailadres, telefoonnummer) staan vermeld op de vervoersdocumenten, zowel die met betrekking tot de aflevering van 22 oktober 2015 als die van 23 december 2015, waarvan is vastgesteld dat deze laatste ketamine bevatte. Verdachte erkent dat hij zelf deze informatie heeft aangeleverd.
- De eigenaar van het transportbedrijf dat de partij op 23 december 2015 heeft afgeleverd in Someren, eigenaar transportbedrijf, verklaarde dat er telefonisch contact was geweest met verdachte om te waarschuwen dat het transport er aan kwam. Het telefoonnummer van verdachte had hij, evenals de overige gegevens van verdachte, rechtstreeks gekregen vanuit Pakistan.
- Chauffeur vrachtwagen, de chauffeur van de vrachtwagen die de partij op 23 december 2015 afleverde in Someren, zag dat er in de zakken een soort zout zat, Soda Calcium Carbo of zoiets. Hij vroeg aan verdachte wat hij er mee moest. Verdachte zei toen dat hij het goedkoop had kunnen kopen en het hier weer voor de normale prijs aan de boeren zou verkopen die het op het land zouden strooien. Tegenover chauffeur vorkheftruck, de chauffeur van de vorkheftruck, verklaarde verdachte dat het kunstmest betrof om over het gazon te strooien.
Gezien het vorenstaande hecht de rechtbank geen enkel geloof aan verdachtes verklaring omtrent de betrokkenheid van de door verdachte genoemde onbekende man.
Opzet
Anders dan de raadsvrouwe, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van opzet op het invoeren en afleveren van ketamine. Vast staat dat de pallets met daarop acht zakken ketamine verscheept zijn van de haven van Karachi in Pakistan naar de haven van Rotterdam in Nederland, waarna deze zijn afgeleverd op het adres van verdachte. Nu de door verdachte gestelde betrokkenheid van een onbekende man door de rechtbank niet geloofwaardig wordt bevonden wordt daarmee ook het verweer verworpen dat verdachte niet zou hebben geweten dat de lading ketamine bevatte.
Overige
De overige door de verdediging gevoerde verweren ten aanzien van het ten laste gelegde feit merkt de rechtbank aan als bewijsverweren. Deze verweren worden weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 38, lid 1, van de Geneesmiddelenwet.
Strafoplegging
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 uren.
De eis van het OM bedroef 24 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest.
Uit het requisitoir blijkt dat de officier van justitie bij de strafeis in aanmerking heeft genomen dat - aldus de officier van justitie - ketamine in het illegale circuit wordt gebruikt als partydrug, dat de verkoopprijs dan €30,- tot €40,- per gram bedraagt en dat de straatwaarde van de bij verdachte aangetroffen ketamine dus tussen de € 6.000.000 en € 8.000.000 is. Bij haar strafeis lijkt de officier van justitie aansluiting te hebben gezocht bij de straffen die doorgaans voor Opiumwetdelicten plegen te worden opgelegd. De officier van justitie noemt in dit verband in het bijzonder de bescherming van de volksgezondheid als te beschermen rechtsgoed.
De rechtbank overweegt dat [verdachte] - als medepleger - een aanzienlijke hoeveelheid werkzame stof heeft ingevoerd en afgeleverd, zonder over de daartoe vereiste registratie te beschikken. Aldus heeft hij opzettelijk artikel 38 lid 1 van de Geneesmiddelenwet overtreden. Voor dit misdrijf kan maximaal zes jaar gevangenisstraf, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd (artikel 1 onder 1 jo. artikel 2 lid 1 jo. artikel 6 lid 1 onder 1 van de Wet op de economische delicten).
Artikel 38 van de Geneesmiddelenwet is opgenomen in hoofdstuk 3a van die wet, getiteld ‘Fabrikanten en groothandelaars van werkzame stoffen’. Dit hoofdstuk is op 10 december 2013 in werking getreden en vormt onderdeel van de implementatie van richtlijn 2011/62 (voluit: richtlijn nr. 2011/62/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 tot wijziging van richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, om te verhinderen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen belanden (PbEU 2011, L 174)).
In de considerans van richtlijn 2011/62 is onder meer het volgende vermeld:
“2. In de Unie is sprake van een zorgwekkende toename van geneesmiddelen die qua identiteit, geschiedenis of oorsprong vervalst zijn. Deze geneesmiddelen bevatten doorgaans minderwaardige of vervalste bestanddelen, helemaal geen bestanddelen of bestanddelen, inclusief werkzame stoffen, die verkeerd zijn gedoseerd, en vormen daarom een grote bedreiging voor de volksgezondheid.
3. De ervaring leert dat dergelijke geneesmiddelen niet alleen langs illegale weg bij de patiënt terechtkomen, maar ook via de legale distributieketen. Dit vormt een bijzondere bedreiging voor de menselijke gezondheid en kan bij de patiënt leiden tot een gebrek aan vertrouwen ook in de legale distributieketen. […]
[…]
7. Vervalste werkzame stoffen en werkzame stoffen die niet voldoen aan de geldende voorschriften van Richtlijn 2001/83/EG, vormen een ernstig risico voor de volksgezondheid. […]”
De memorie van toelichting bij de implementatiewet vermeldt onder meer (kamerstukken II 2012/13, 33599, nr. 3, p. 2):
“De centrale doelstelling van richtlijn 2011/62 is het verhinderen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen van geneesmiddelen komen.
[…]
Er is in de Europese Unie in het illegale circuit een toename geconstateerd van geneesmiddelen die op enigerlei wijze vervalst zijn. Deze geneesmiddelen vormen een gevaar voor de volksgezondheid omdat zij veelal inferieur zijn qua bestanddelen, samenstelling en dosering. Vervalste geneesmiddelen worden op allerlei manieren aan de consument aangeboden. Burgers moeten er evenwel op kunnen vertrouwen dat in elk geval de legale distributieketen «schoon» is en dat ook blijft in de toekomst – dat wil zeggen: vrij van onbevoegd vervaardigde of gedistribueerde geneesmiddelen. Richtlijn 2011/62 beoogt dus niet specifiek het tegengaan van de handel in geneesmiddelen via illegale circuits, hoe ongewenst die handel op zichzelf genomen ook is. De richtlijn stelt voornamelijk aanvullende regels met het oog op het versterken van de legale keten. Dit doel maakt eveneens onderdeel uit van het nationale beleid dat gericht is op het tegengaan van illegale handel in medische producten. Hiervoor is een aparte beleidsagenda ontworpen. Overigens zijn in Nederland slechts sporadisch vervalste geneesmiddelen aangetroffen in het legale circuit. Dit neemt niet weg dat het verschijnsel bestreden moet worden.”
De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de hiervoor aangehaalde passages uit de considerans van richtlijn 2011/62 en de memorie van toelichting bij de implementatiewet, dat artikel 38 lid 1 van de Geneesmiddelenwet met name beoogt de volksgezondheid te beschermen en mede tegen die achtergrond de legale productieketen van geneesmiddelen te versterken. Het is dan ook tegen deze achtergrond dat de rechtbank de strafwaardigheid van het handelen van verdachte dient te beoordelen. Dat de in dit geval aan de orde zijnde werkzame stof - te weten ketamine - kennelijk ook als roesmiddel (of ‘partydrug’) kan worden gebruikt, neemt de rechtbank bij het bepalen van de straf niet in aanmerking, nu van een strafbaarstelling van dit middel onder de Opiumwet geen sprake is. Voorts is op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken van mogelijke schadelijkheid voor de volksgezondheid van dergelijk gebruik van ketamine. Dit betekent dat de rechtbank een andere en aanmerkelijk lagere straf zal opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank heeft, mede gezien de ontkennende houding van verdachte, geen inzicht gekregen in de uiteindelijke bestemming van de partij ketamine. Dit laat onverlet dat verdachte zich met de invoer en aflevering van een aanzienlijke hoeveelheid ketamine als bewezen is verklaard schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 38 lid 1van de Geneesmiddelenwet dat de ongereguleerde invoer van een werkzame stof beoogt tegen te gaan.
Lees hier de volledige uitspraak.