Aandelenoverdracht: Verduistering of diefstal?
/Rechtbank Noord-Nederland 10 juli 2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:2719
Slachtoffer (bedrijf) 1 was een vennootschap die zich richtte op het ondersteunen en begeleiden van mensen met een beperking. Tot 31 december 2015 werden de aandelen in deze vennootschap gehouden door de besloten vennootschap slachtoffer (bedrijf) 1. De aandelen in slachtoffer (bedrijf) 1 werden gehouden door bedrijf 2 en bedrijf 3 Deze beide vennootschappen vormden tevens het bestuur van slachtoffer (bedrijf) 1. Verdachte is bestuurder en aandeelhouder van bedrijf 3.
De aandelen in slachtoffer (bedrijf) 1 zijn op 31 december 2015 overgedragen aan de besloten vennootschap slachtoffer (bedrijf) 2 heeft de werkzaamheden voorgezet onder de naam slachtoffer (bedrijf) 2. Slachtoffer (bedrijf) 1 is toen uitgeschreven als bestuurder en slachtoffer (bedrijf) 2 is op voornoemde datum als bestuurder ingeschreven. Aangever, slachtoffer 1, en slachtoffer 2 zijn samen aandeelhouders van slachtoffer (bedrijf) 2
Op 25 mei 2016 heeft slachtoffer 1, indirect bestuurder van slachtoffer (bedrijf) 2., aangifte gedaan van verduistering c.q. diefstal van een totaalbedrag van €95.000. Dit bedrag is naar een rekening van bedrijf 1 overgeboekt. Verdachte houdt alle aandelen in bedrijf 1 en is directeur-grootaandeelhouder van deze vennootschap.
De rechtbank ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering dan wel diefstal.
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering. Verdachte was immers op het moment van de transactie geen (indirect) aandeelhouder dan wel bestuurder van slachtoffer (bedrijf) 2. meer. Niet kan worden gezegd dat verdachte uit dien hoofde de geldbedragen rechtmatig onder zich had. Verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de vraag of verdachte de geldbedragen, van in totaal €95.000, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat verdachte na de aandelenoverdracht op 31 december 2015 (ten onrechte) nog steeds kon beschikken over de rekening die toen ten name van slachtoffer (bedrijf) 2. was gesteld. Vervolgens heeft hij zich als heer en meester gedragen over een totaalbedrag van €95.000, hetgeen hieruit blijkt dat verdachte -zoals hij ter zitting heeft erkend- voornoemd bedrag heeft overgeboekt naar bedrijf 1 en daarna heeft doorgestort naar naam. Weliswaar zijn de bedragen in het vermogen van bedrijf 1 terechtgekomen (en daarna in dat van naam), maar het is verdachte die feitelijk de wegnemingshandelingen, te weten de overboeking van de gelden, heeft verricht. Bovendien is verdachte (enig) aandeelhouder en bestuurder van bedrijf 1 Het verweer van de verdediging dat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft ontbroken wordt derhalve door de rechtbank verworpen.
Voorts is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte het geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, door onbevoegd gebruik te maken van een hem nog ter beschikking staande bankpas en/of inlogcode(s). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de steller van de tenlastelegging door gebruik te maken van het woordje “nog” kennelijk beoogd te stellen dat verdachte de overboekingen zou hebben verricht met een pas en inlogcode die hem (evenals de rekening zelf) ten onrechte nog ter beschikking stonden. Uit de feitelijke gang van zaken blijkt echter dat verdachte het totaalbedrag met de bankpas en reader van bedrijf 1 heeft overgeboekt, zodat verdachte van het gebruik van valse sleutels dient te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
- Subsidiair: diefstal
Strafoplegging
- Toepassing art. 9a Sr.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat de aandeelhouders van slachtoffer (bedrijf) 2 BV zich niet hielden aan de (koop)overeenkomst met slachtoffer (bedrijf) 1 en dat hij geen contact kon krijgen met hen. Dit veroorzaakte een gevoel van onmacht en radeloosheid bij verdachte. Door het geldbedrag uit de macht van slachtoffer (bedrijf) 2. te halen heeft verdachte willen bewerkstelligen dat de bestuurders van slachtoffer (bedrijf) 2 alsnog het contact zouden herstellen en de overeenkomst zouden nakomen. Het handelen van verdachte was derhalve gericht op -in de woorden van verdachte- het maken van een ‘statement’.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat wat hier ook van zij, feit blijft dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal. Verdachte heeft ter zitting overigens zelf ook aangegeven dat hij inziet dat hij zó niet had moeten handelen. Daarnaast is ter zitting gebleken dat verdachte het weggenomen geldbedrag inmiddels geheel heeft terugbetaald aan slachtoffer (bedrijf) 2. en haar ook overigens heeft schadeloos gesteld. De rechtsorde is in zoverre dus hersteld.
Lees hier de volledige uitspraak.