Aanwezigheidsrecht: De vermelding van het adres van de raadsman van verdachte in de schriftelijke volmacht kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als de opgave van een adres
/Hoge Raad 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1569
Feiten
Het gerechtshof Arnhem heeft verdachte op 31 januari 2012 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Arnhem van 4 maart 2011, waarbij verdachte ter zake van “diefstal” is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. G. Jansen, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
Middel
Het middel klaagt over de beslissing van het Hof tot het verlenen van verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
Beoordeling Hoge Raad
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
(i) een appelakte van 2 mei 2011 waarin als adres van de verdachte is vermeld: zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande;
(ii) een aan voormelde akte gehechte schriftelijke bijzondere volmacht van de raadsman mr. H. Jahae als bedoeld in art. 450, eerste lid onder a, in verband met art. 450, derde lid, Sv, waarin is vermeld dat het kantooradres van Jahae Advocaten, te weten Jollemanhof 26 te Amsterdam, kan worden gebruikt om de verdachte op te roepen cq te dagvaarden;
(iii) een aan het dubbel van de appeldagvaarding gehechte akte van uitreiking, inhoudende dat die dagvaarding op 8 november 2011 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank Arnhem omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats bekend is, alsmede een tevens aan het dubbel gehechte akte van uitreiking inhoudende dat de dagvaarding op 11 november 2011 tevergeefs is aangeboden op het adres van de verdachte, te weten a-straat 1 te plaats en dat ter plaatse een bericht van aankomst is achtergelaten waarin is vermeld dat de dagvaarding kon worden afgehaald op het in dat bericht genoemde postkantoor en dat de dagvaarding op 30 november 2011 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank Arnhem onder toezending van een afschrift van de dagvaarding naar voornoemd adres;
(iv) een tweetal aan het dubbel van de appeldagvaarding gehechte ID-staten SKDB van 8 november 2011 en 5 januari 2012, inhoudende dat een huidig GBA-adres niet beschikbaar is en als laatst opgegeven woon- of verblijfadres op 30 augustus 2011 geregistreerd staat het adres a-straat 1 te plaats;
(v) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, inhoudende dat tegen de aldaar niet-verschenen verdachte verstek is verleend.
De vermelding van het adres van de raadsman van de verdachte, Jollemanhof 26 te Amsterdam, in de schriftelijke volmacht kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als de opgave van een adres in de zin van art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
Uit de stukken van het geding kan niet blijken dat een afschrift van de appeldagvaarding aan dit adres is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Evenmin houden de stukken iets in waaruit kan volgen dat die verzending ingevolge het derde lid van art. 588a Sv achterwege kon blijven. Daarom had het Hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak. (Vgl. HR 27 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4736, NJ 2012/695).
Het middel is terecht voorgesteld.
Lees hier de volledige uitspraak.